Het is vrijdag middag, twaalf uur: tijd om de jongste van school te halen. De twee oudsten moeten nog even, maar voor Sebastiaan is het al weekend. ‘Gaan we zwemmen,’ vraagt hij me. Knikkend lopen we de school uit en niet veel later het smerige warme zwembad in. De kleedhokjes zijn zoals gewoonlijk benauwend, maar toch staan we er met z’n tweeën in te dansen – dat wil zeggen: hij alle ruimte en ik met m’n benen in m’n nek. ‘Sophie,’ begint hij dan aarzelend, ‘Ik zie je zuigpukkels.’ Ik kijk hem verward aan, zie zijn kinderlijke glimlach en volg het vingertje dat onvermijdelijk naar mijn tepels wijst. ‘Mama heeft die ook,’ besluit hij tevreden. Hij zet zijn duikbrilletje op en is klaar om het zwembad onveilig te maken.
Hoe vaak komt het wel niet voor dat kinderen met de meest briljante vondsten komen? En nog belangrijker: hoe vaak komt het wel niet voor dat juist die vondsten veel beter de betekenis aanduiden! In het Woordenboek voor KinderNederlands staan prachtige en hilarische voorbeelden. Wat dacht je bijvoorbeeld van bibberspikkels of de elestrik; beide winnaars van de prijsvraag die het kinderwoordenboek hield.
De fantasie van kinderen is onuitputtelijk. Zonder dat wij het door hebben, zijn ze van binnen bezig met belangrijke processen, waar dit soort woorden uit voortkomen. Neem nou de ‘blaadjestelefoon’, een vondst van een kind van vier. Hij bedoelt hiermee de fax, een woord dat we uit het Engels hebben overgenomen en waar geen Nederlandse term voor is. Het ventje denkt hier over na, verbindt de logische eindjes aan elkaar en creëert de telefoon waarmee je blaadjes verstuurt. Natuurlijk!!
Wat je hier voornamelijk ziet gebeuren, is dat kinderen kijken naar de functie van het voorwerp en dát vrij adequaat benoemen. Bijvoorbeeld het ‘zuigje’ in plaats van het rietje. Kinderen weten nog niet dat het gaat om de vergelijking met riet, zij zien alleen dat je er limonade doorheen kan zuigen. En is de functie ook niet relevanter dan de vorm van het betreffende object? Wat dacht je trouwens van ‘stokballen’ in plaats van het ingewikkelde woord biljarten? Of een ‘drijftrui’ in plaats van een zwemvest: tenslotte drijf je meer dan dat je met het onhandige ding kan zwemmen.
Naast dit soort voorbeelden, hebben we ook nog de karakteristieke onomatopeeën, woorden volgens klanknabootsing. Kinderen zien en horen talloze dingen om zich heen, zeker in de kritieke levensfase tussen twee en vier. Zo ziet Kirsten een hommel vliegen, die een zoemend geluid maakt. ‘Zoemel’, bestempelt ze het beestje en dat lijkt mij een uitermate plausibele oplossing.
Laten we dus wel wezen: wie dacht er vroeger niet dat vadervlekken ook bestonden en wie dacht er niet dat wolken inderdaad gemaakt werden door de schoorstenen van grote fabrieken? Uit de briljante fantasie van kinderen sproeien leuke, maar ook praktische woorden voort en wie zijn wij om die te negeren! Dus Mr. Van Dale: laten we het ‘barbeknoeien’, de ‘draaiwapper’ en het ‘billenboertje’ maar gewoon opnemen in het officiële woordenboek, want naar mijn idee zijn het stuk voor stuk voorbeelden van de versterking van het Nederlands!
__________________
Schrijven is georganiseerde spontaniteit!
|