Het verhaal is behoorlijk lang voor een kort verhaal, dus ik post hier eerst ongeveer de helft (ik heb het maar afgebroken op een enigszins spannend moment

). Zeg maar wanneer jullie de andere helft willen.
De wereld krioelde onder mij, als een enorm mierennest. Zwarte stipjes die naar hun werk gingen, lachten, praatten, schreeuwden, reden, liepen. Als een god die waakt over de wereld keek ik over hen uit, maar kon ik net als die god onmogelijk naar beneden. Ik liet de wereld onder mij begaan en bouwde mezelf verder omhoog.
Een heliumballon die ik in mijn ooghoeken zag opstijgen langs de torenkraan trok mij uit mijn dagdromen. Er stond een woord op, ‘Hi!’. Ik volgde de ballon terwijl hij steeds verder omhoog steeg, rechtstreeks naar de hemel. Ik vroeg me af waar het punt is waarop die ballonnen geconfronteerd worden met de zwaartekracht en naar beneden vallen. Of bestond er eigenlijk wel zo’n punt? Wat als zo’n ballon nooit ophield met stijgen? Ik kwam tot de conclusie dat de ballon dan gewoon zou verbranden in de atmosfeer. Het idee maakte me droevig.
Opnieuw schrok ik op uit mijn dagdroom toen ik werd omgeroepen. Ik keek door het raam naar beneden en zag een grote container, klaar om de hoogte in getild te worden. Naast de container zag ik iemand die stond te zwaaien, maar ik wist het niet zeker. Mijn ogen werden slechter. Ik had het nog niet aan iemand verteld, omdat ik bang was dat ik mijn baan dan zou verliezen. Niet dat het zo’n mooie baan was.
Ik gaf door dat alles in orde was en liet de kraan een rondje draaien, tot de enorme haak boven de container hing. De haak daalde, tot ik hem de container voelde raken. Ik wachtte tot de man die stond te zwaaien – hij stond er dus echt – de haak aan de container had bevestigd, wachtte op het teken en liet de container vervolgens de lucht in stijgen. Ik dropte de container boven op een wolkenkrabber en wachtte op de volgende order. Het was geestdodend werk, maar de onverklaarbaar bevredigende eenzaamheid die gepaard ging met het de hele dag in een torenkraan zitten maakte dat ruimschoots goed. Ik kon dat aan niemand uitleggen en zelfs als ik dat had gekund zou niemand me begrepen hebben.
Ik liet me achterover zakken, wachtend op het volgende bevel om een container op te tillen, en luisterde naar de radio die door de kleine ruimte schalde. Een dromerig nummer vulde de cabine. Maar met de muziek bracht de radio het besef mee dat mijn leven vanaf de volgende dag een totaal andere wending zou nemen.
Want ik, in mijn torenkraan, neerkijkend op de wereld als de uitkijkpiraat in het kraaiennest van een groot futuristisch piratenschip, was verzeild geraakt in het meest ambitieuze project sinds de toren van Babel. Een toren naar de hemel. Je zou zeggen dat als het de nakomelingen van Noach destijds niet was gelukt, het nu ook niet zou lukken. Maar het maakte niet uit of het lukte of niet. De stad onder mij zou op de kaart komen te staan en daar ging het om. Als een engel die terug naar de hemel wordt gestuurd had ik de opdracht gekregen om plaats te nemen in de hoogste torenkraan ooit. Zeven kilometer. Natuurlijk zou ik nooit op die hoogte gaan werken, hoogstens op een kilometer of twee, maar toch. Een stalen constructie van zeven kilometer met aan de top het hoogste kraaiennest ter wereld. Een kluizenaar zou jaloers op me zijn.
De radio moest ik daarom achterlaten, want op die hoogte was er geen bereik meer. De hele dag door zou het totale stilte zijn, op het gebrom van de torenkraan na. Niks om mij af te leiden van het werk, de hele dag zou ik met gekruiste vingers zitten hopen op een ballon die toevallig langs vloog en mij vrolijk groette.
Niemand wilde deze baan hebben, uiteraard, en dat is waarom ik mezelf had opgegeven. Ik was de enige die de eenzaamheid van een torenkraan kon waarderen. Er was toch niemand daar beneden die ik zou missen, of die mij zou missen. Ik voelde me meer op mijn gemak wanneer ik boven de stad zat in mijn toren, dan wanneer ik tussen de mensen op straat stond. Als een god.
Na die volgende dag heeft mijn leven inderdaad een totaal andere wending genomen, nog veel anders dan ik voorheen dacht. De eerste dag genoot ik van de omgeving en van de eenzaamheid. Er werd nu gebouwd op een hoogte van 500 meter, dus bevond ik me niet op de maximale hoogte van de kraantoren. Ik had een sterke verrekijker meegekregen waarmee ik urenlang naar beneden tuurde. Hij was scherp genoeg om verschillende mensen op straat te kunnen onderscheiden. Op de eerste dag hoefde ik niet veel te doen, dus was er veel tijd om te relaxen. Het gemis van radio-ontvangst was groot, maar dat besefte ik de eerste dag niet. Wel vroeg ik me af waarom me op 500 meter hoogte niet werd toegestaan om te luisteren, dat leek mij toch laag genoeg voor ontvangst. Maar ik had de macht niet. Een week later werd aangekondigd dat ik nu in periodes van een week moest werken. Als ware het een internaat in de lucht mocht ik enkel tijdens het weekend naar beneden. Door de week overnachtte ik in de toren. Mijn ruimte daar was groter dan eerst, ik had niet alleen een bed, maar ook een koelkast en nog twee kleine kastjes waar ik boeken en andere dingen in op kon bergen. Ik voelde me tijdens de weekenden beneden, in de stad, steeds minder op mijn gemak. De mensen om me heen, daar hield ik niet van. Ik wilde wegvluchten naar boven, hoog in de lucht, verder dan de vogels zodat ik eindelijk echt alleen kon zijn.
Het project van de toren verliep goed. Zo goed zelfs, dat me na drie weken werd gevraagd of het niet beter was als ik voor nog langere tijd in de lucht bleef. Er werd voorgesteld om in periodes van een maand te werken. Bovendien was het nu tijd om meer van de ware kracht van torenkraan, zijn baanbrekende lengte, te gebruiken: ik zou nu vanaf een kilometer hoogte gaan werken. Een kilometer. Gretig stemde ik in. Ik kon niet ver genoeg zijn van de stad, van de mens. De volgende dag stapte ik dan ook in mijn toren met een euforisch gevoel van ongelimiteerde vrijheid.
Daarboven was alles mooi, in mijn ogen. Ik fantaseerde over mijn omgeving, zocht bekende vormen in de wolken, zoals gevleugelde paarden, bestudeerde de stad met mijn verrekijker en las af en toe een boek. Het werk was niet zwaarder dan eerst, voor mij was het enige significante verschil dat het langer duurde voordat de containers omhoog waren getild. Ik ging zo op in mijn vrijheid dat ik me op een gegeven moment niet meer kon bedenken welke dag het was. Het was wat mij betreft elke dag vrijdag.
Het was een dag als alle dagen in mijn eigen toren van Babel, toen er iets onverwachts gebeurde.
Ik hoorde gekraak uit de speaker die uit de muur hing, ten teken dat er iets stond te wachten om opgetild te worden. De speaker maakte gebruik van een enorm lange kabel, zo lang als de torenkraan zelf, waardoor er hierdoor wel orders gegeven konden worden, zonder dat er storing op de lijn stond. Ik had nog gevraagd of het mogelijk was om mijn radio hierop aan te sluiten, maar dat was me verboden ‘in verband met veiligheidsredenen’. Als gebruikelijk pakte ik mijn verrekijker en zocht ik naar de container die opgetild moest worden. Op een wolkenkrabber die naast het project stond en dienst deed als hulpmiddel voor het bouwen van de toren, zag ik een rode container staan. Daarnaast stond een man wijd te zwaaien met zijn armen. Ik liet de haak zakken en wachtte op de doffe klap die aangaf dat de haak nu bij de container hing. Door de verrekijker heen wierp ik een blik op de container en toen ik zag dat de haak bevestigd was, liet ik de container stijgen. Er was nog geen goedkeurende bevestiging gekomen, geen krakende stem die meedeelde dat de haak bevestigd was, maar dat was tegenwoordig wel vaker het geval. Op deze hoogte wilde de verbinding vanzelfsprekend nog wel eens niet zo goed werken. Ik had er automatisch op vertrouwd dat alles goed zat.
Ik zette de kraantoren op de automatische stand, want de container moest behoorlijk ver stijgen, en pakte het boek waarin ik bezig was. Ik had een hele boekenkast met nieuwe boeken meegenomen, en had bij wijze van spreken genoeg om een jaar lang te kunnen lezen. De boeken waren zorgvuldig door mij uitgekozen, want ze mochten natuurlijk niet tegenvallen als ik daar hoog in de lucht zat zonder boekwinkel in de buurt. Ik zat alweer diep in het verhaal toen ik plotseling een dreun hoorde. Ik schrok op – deze kraantoren was de veiligste kraantoren ter wereld, hier kon toch niks mis mee gaan? Snel scande ik alle metertjes en schermpjes op onregelmatigheden, maar alles was in orde. Het gebonk ging door. De container steeg gewoon nog steeds. Toen merkte ik opeens dat ik te lang had afgewacht en dat de container veel te ver was gestegen: hij hing nu bijna ter hoogte van mijn kamertje. Ik zuchtte opgelucht. Het was geen probleem, het zou slechts wat meer tijd kosten voor de container op zijn juiste plek stond. Ik wierp een blik door het raam, om te kijken of alles goed was – wat natuurlijk overbodig was, want er was vanzelfsprekend niks verkeerd gegaan – en schrok me dood.