Hallo,
Verreweg de meeste werkwoorden hebben een (pseudo-)sigmatische aoristus; dit zou je het regelmatige type kunnen noemen [λύετε -> λύσατε]
Als de stam op -μ, -λ, -ν of -ρ eindigt, is zal het type pseudo-sigmatisch zijn [φαίνετε -> φήνατε, στέλλετε -> στείλατε], in de andere gevallen sigmatisch [κόπτετε -> κόψατε, διώκετε -> διώξατε, πείθετε -> πείσατε].
Los daarvan zijn er “onregelmatige” woorden die hun aoristus stam niet met een sigma vormen, maar die achter een vaak kortere stam dan die van de praesensstam uitgangen plaatsen die je kent van de praesensstam: de vormen van de praesensstam en die van de aoristosstam zijn dus niet te onderscheiden aan de uitgangen, maar alleen aan de stam: λαμβάνετε -> λάβετε, φεύγετε -> φύγετε, πίνετε -> πίετε. Deze aoristus noemt men ‘thematische aoristus’. Je moet 30 van deze werkwoorden herkennen op je eindexamen; De rest krijg je in aantekeningen.
Even kort door de bocht: als een aoristus niet thematisch is, is die ofwel sigmatisch of (als de stam op -μ, -λ, -ν of -ρ eindigt) pseudosigmatisch.
De pseudosigmatische aoristus herken je door te kijken naar de uitgangen: die zijn precies dezelfde als die van de sigmatische aoristus [λούσατε/κόψατε/πείσατε/βλάψατε], maar voor de uitgang ontbreekt de sigma: κρίνατε, στείλατε, κήρατε, νείματε.
Hoop dat het wat duidelijk is.
|