Zo is het nogal slordig weergegeven. Omdat

geldt:

, dus

, dus 9,7∙V = 504, dus

. V is een geheel getal omdat V het aantal vragen voorstelt.
Citaat:
Ik ben doorgestroomd van vmbo 4 naar havo 5 maar dit heb ik nog nooit gehad. Algebraïsche vergelijkingen. Ik zou echt niet weten wat je allemaal moet doen om tot een andere variabele te komen (draaien van formules om een andere onbekende te berekenen).
Iemand tips waar je echt voor beginners uitleg kan krijgen (site, boek)? wel dat het makkelijk is uitlegt met stappen.
|
Even een paar basisregels: als a+c = b+c, dan geldt: a+c-c = b+c-c, dus a = b. Omgekeerd geldt: als a = b, dan geldt: a+c = b+c.
Als a-c = b-c, dan geldt: a-c+c = b-c+c, dus a = b. Omgekeerd geldt: als a = b, dan geldt: a-c = b-c.
Als a∙c = b∙c, dan geldt:

, dus a = b. Omgekeerd geldt: als a = b, dan geldt: a∙c = b∙c. Merk op dat c in dit geval geen 0 kan zijn omdat delen door 0 niet mogelijk is.
Als

, dan geldt:

, dus

, dus a = b. Omgekeerd geldt: als a = b, dan geldt:

. Merk op dat c in dit geval geen 0 kan zijn omdat delen door 0 niet mogelijk is.
Als

, dan geldt:

, dus

, dus a∙d = b∙c. De gelijkheid

heet een evenredigheid met a∙d en b∙c als kruisproducten. Als we de evenredigheid schrijven als a:b = c:d noemen we a en c de buitenste termen en b en d de binnenste termen van de evenredigheid. Omdat a∙d = b∙c geldt dus: bij een evenredigheid is het product van de buitenste termen gelijk aan het product van de binnenste termen.