Advertentie | |
|
![]() |
|
Verwijderd
|
Wat anders moet volgens mij: on+mond+ig+heid en schilder+ij.
Ik twijfel bij aardigheid en handeling. MJa, ik weet niet van alle woorden hoe ze ontstaan zijn, kan best zijn dat schilderen komt van schild omdat er een laagje ergens overheem gaat als een schild. ![]() Edit: hmm, schil is ook een laagje ;x |
![]() |
||
Citaat:
Maar bedankt, ik zal schilderij en onmondigheid even veranderen. |
![]() |
|
Verwijderd
|
Etymologie.nl geeft dat aardig inderdaad van aard is afgeleid, dus aard+ig+heid.
aardig bn. ‘gevat, aangenaam’ categorie: geleed woord Mnl. aerdich ‘schoon, mooi’ [ca. 1420; MNW], ook in een aerdeghe dieveghe ‘een sluwe dievegge’ [1426; Stall.]; vnnl. aerdegh ‘kunstvaardigheid hebbend’ [1509; MNW], aerdigh ‘vernuftig’ [1531; Stall. I, 38], aerdich “verstandich” (als vertaling van Frans ingenieux) [1555; Luython], aerdigh ‘bevallig, lieflijk’ [1599; Kil.]. Pas later gaat het woord, onder invloed van aard ‘inborst’, de huidige betekenis krijgen. Afleiding van het zn. aard, dus ‘van goede afkomst’. Mnd. ardich ‘voortreffelijk’; mhd. ertec ‘een aangeboren goede gesteldheid hebbend’ (nhd. artig ‘braaf’). De verschillen in betekenis houden o.a. verband met invloeden van een ouder nnl. aard ‘(kunst)vaardigheid’ (< Latijn ars, genitief artis ‘wetenschap, vaardigheid, kunst’). In sommige Zuid-Nederlandse dialecten betekent aardig ‘eigenaardig, raar’. En handeling van hand+el+ing. Oude afleiding van hand, die in alle Oudgermaanse talen behalve het Gotisch voorkomt, met dezelfde betekenis ‘betasten, in de hand nemen’. Melig, meel+ig. melig bn. ‘droog en korrelig; flauw’ categorie: geleed woord Mnl. melich ‘meelachtig, van meel’ [1477; Teuth.]; nnl. melig ‘uit meel bestaand’, ook gezegd van iemands gezicht, in Hy had zo iets meeligs ... dat ik om de maandag niet dulden kan ‘hij had zoiets meligs, dat ik op maandag niet kan verdragen’ [1787–89; WNT], ‘niet fris, onwel, flauw’ in Ik ben niet meelig, of niet smikkig [1721; WNT]. Afleiding van meel met het achtervoegsel -ig. Het woord is vooral frequent in de overdrachtelijke betekenis ‘flauw, zouteloos’. |
![]() |
|
Verwijderd
|
Onnozel komt mogelijk van nosel(schadelijk), wat weer afgeleid is van nose(ellende).
Dus mogelijk on+noze+(e)l [of on+noos+el, ervan uitgaande dat het woord noos nu gebruikt zou worden ipv nose]. Gevaar is in principe een leenwoord. gevaar zn. ‘onraad; risico; hachelijke toestand’ categorie: leenwoord Vnnl. ghevaer ‘onraad, gevaar’ [1574; Kil.], in groot gevaer ende waechschale ‘in ernstig gevaar en in grote onzekerheid’ [1590; WNT waagschaal], ook al in allerlei vaste verbindingen, bijv. gevaer van brand ‘risico dat er brand ontstaat’ [1640; WNT verwachten], gevaer lopen [1667; WNT remedie], buiten gevaer [1670; WNT toeslaan]. Wrsch. ontleend aan Nieuwhoogduits Gefahr dat sedert Luther ‘gevaar’ betekent, een betekenis die is ontwikkeld uit Middelhoogduits gevare ‘list, bedrog, boos voornemen’, een afleiding met het voorvoegsel ge- (zie ge- sub c) van vare, vār ‘list, gevaar, vrees’, Oudhoogduits fāra ‘arglist, het belagen’ [9e eeuw; Pfeifer] zie ook onvervaard, vervaarlijk. Verwant met ohd. fāra zijn: mnl. vare, vaer ‘vrees, gevaar’; os. fāra, fār ‘gevaar, hinderlaag’ (nzw. fara < mnd.); oe. fær ‘vrees, gevaar’ (ne. fear); on. fár ‘boosheid, bedrog, nood’; daarnaast de afleiding got. fērja ‘bewaker’; < pgm. *fēra- ‘gevaar’. Ook onl. irfērron ‘doen schrikken’ < pgm. *ar-fārjan. Verwant met: Latijn experīrī ‘doormaken, proberen’, perīculum ‘poging, gevaar’; Grieks peĩra ‘proef, ervaring’ (< Proto-Grieks *perya); Oudiers erud ‘vrees’; < pie. *perh3- ‘pogen, riskeren; voorwaarts gaan, langs gaan’ (IEW 818). Van deze zelfde wortel met uitbreiding ook vrees. In het Middelnederlands bestond zonder voorvoegsel al het zn. vare, vaer ‘vrees, gevaar, arglist’, nog tot de 17e eeuw; de Hoogduitse afleiding met ge- van dezelfde wortel is in het Nederlands ontleend in het kader van de grote invloed die de bijbelvertaling van Luther had, of via de oostelijke dialecten in de standaardtaal doorgedrongen is. Alles na de r staat er niet in helaas. ![]() |
![]() |
||
Verwijderd
|
Citaat:
Een prefix, ik neem aan dat het niks met lange afstand te maken heeft. ![]() |
![]() |
||
Citaat:
En bij wandelaar, moet het dan niet zijn: wandelen+aar. Want 'wandel' is toch geen woord, maar een persoonsvorm. |
![]() |
|
Verwijderd
|
Schijn is het schijnen (neem ik aan), dus vrije morfeem.
Een stam kan zelfstandig gebruikt worden, dus ook een vrije morfeem. Wandel+aar. Hand+el+ing. Wegenwacht is trouwens weg+en+wacht, die was ik vergeten. De tussen -s, -e en -en zijn bindmorfemen trouwens, geen suffixen (of infixen). Laat weten wat de goede antwoorden waren, want ik ben benieuwd of Leiden, schilder, spiegel, Utrecht, wandel en zuinig wellicht ook gelede woorden zijn. ![]() |
![]() |
|
Verwijderd
|
Etymologie kan idd handig zijn, maar 't valt te betwisten of wij 'aardig' bijvoorbeeld ook echt als twee morfemen zien (dat geldt bv. ook voor 'ontbijten' we kennen 'ont' ook bij andere woorden, maar vinden we echt dat 'ontbijten' uit twee verschillende morfemen bestaat?).
Ik zou 'schilder' dus ook echt niet gaan opdelen in 'schild+er' want ik ken helemaal geen apart 'schild'-morfeem. Plaatsnamen moet je ook echt niet gaan opdelen; dat zijn gewoon namen, die bestaan bij niemand uit verschillende morfemen (etymologisch gezien misschien wel, maar dan zijn het inmiddels geen morfemen meer). |
![]() |
|
Verwijderd
|
Dus ik zou dit doen:
aardig+heid, (hoewel ik 'aard' wel als los morfeem ken, toch vind ik 'aardig' niet de samenstelling van 'aard+ig') banaan, be+stuurs+wissel+ing, hand+el+ing, hand+schoen, kwast+je, mel+ig, deur, Leiden+aar, mane+schijn, on+mond+ig+heid, onnozel+heid, (hier zie je wel die 'on' maar ik ken alleen 'onnozel' niet 'nozel', dus ik vind het een morfeem) on+zin, (hier weer die 'on', in dit geval ken ik 'zin' wel, dus twee morfemen) spinazie, twee+ling, (want ook 'eenling' en 'drieling') gevaar+lijk, ver+groot, ver+werk+baar, spiegel+ing+etje+s, schilder+ij, (bv. ook een zager+ij etc) Utrecht+enaar, wandel+aar, weg+en+wacht, zuinig (ik ken geen 'zuin') |
![]() |
|
Verwijderd
|
Ik weet niet of het uitmaakt dat het oud is of niet en of wij het in de moderne taal de betekenissen van de ontlede woorden nog kunnen herkennen, ik zou denken van niet. Maar ik heb wel altijd aard+ig apart gezien in ieder geval.
Jij scheidt niet alle bindmorfemen zie ik, hoezo dat? edit: ik zou denken van niet Laatst gewijzigd op 19-11-2008 om 17:03. |
![]() |
||
Verwijderd
|
Citaat:
![]() En 't ligt er maar aan hoe je naar die woorden kijkt; als je je afvraagt of het nu morfemen zijn, dan moet je niet kijken naar de oorsprong, maar puur naar hoe het nu gevormd is. Wil je juist inderdaad een beetje een etymologische ontleding, dan moet je natuurlijk ook kijken naar waar de woorden vandaan komen. (En dan krijg je dus duidelijk dingen als 'ont+bijten'.) |
![]() |
|
|