|
Er vliegt een meeuw over. De zon schijnt. Het park is zo vreselijk mooi als de zon schijnt. Hmmm… Hou je muil nou eens, eikel. Wat interesseert mij het nou hoe Engelse grammatica in elkaar steekt. Ik wordt zo altijd zo sloom als het warm is.
“Neeltje, dat moet jij weten.”
“Huh? Oh sorry meneer, ik zat niet op te letten,” mompel ik slaperig. Hij fronst zijn wenkbrauwen. Net een hond, die vent. “Nee, dat merk ik,” gromt hij.
“Ja maar het is zo warm!”
“Hm. Nou, dan weet Lena het zeker wel.”
Ja hoor, Lena weet het zeker wel. Lena weet het altijd. Lena-Lena-stuutebol. Bwèèh. Nog een kwartier. Nog een kwartiertje en het is weekend. Bel, ga nou…
“Waarom duurt vrijdag altijd zo bagger lang?”
“Ah joh, ’t is weekend. Hé Neel, kan ik nog effe met jou mee?”
“Ja n’tuurlijk.” Ik heb er niks op tegen dat Forra een eindje meesjouwt. Ik mag haar wel. Echte vriendinnen zullen we nooit worden, ik heb geen echte vriendinnen, dat wil ik niet. Ze zoeken heus wel contact, maar ik moet het niet zo.
“Hé Neeltje, wat ben je stil! Dat lijkt me echt relaxed, weet je, op loopafstand van school wonen,” tatert ze. Wat praat dat kind snel.
“Is ook wel.” Ik open de voordeur en ga haar voor naar de woonkamer. Ik steek meteen maar mijn openingszinnetje af. Ik zeg het tegen iedereen, de meeste mensen die hier komen kennen het uit hun hoofd en zeggen het vóór mij. “Kom-binnen-ga-zitten-let-niet-op-de-rommel.” Ze lacht erom. Ja, ik mag haar wel.Ik loop naar de keuken om thee in te schenken. Forra kijkt de kamer rond. Ze staat stil bij het beeldje dat op de schoorsteenmantel staat. Ze strijkt met haar wijsvinger over het stenen neusje. “Wauw,” fluistert ze.
“Heeft m’n oom voor me gemaakt,” mompel ik schouderophalend. Ik zet de thee op tafel. “M’n oom is beeldhouwer. Ik vroeg of hij Maria voor me wilde maken.”
“Doet hij dat zomaar voor je? Goh, doe mij zo’n oom. Alleen jammer dat er geen Jezusje bij is.”
“Vind ik niet mooi.”
“Niet?”
We drinken thee. Ze praat over onze klas. Ze praat erg veel, ze voelt zich heel erg op haar gemak in ons huis. Ik ook. Ik ben blij dat het weekend is. Ik voel me tevreden sloom, ik ben blij dat zij er is. Het is prettig om naar haar stem te luisteren. Ik hoor niet echt wat ze zegt, maar dat geeft niet. Ze vraagt niets, dus ik hoef niet te praten. “En Jorrick is zooooo lekker echt,” kwebbelt ze. Ik knik maar wat. “Hé, maar ‘k moet weer gaan hoor, oké? Dan zie ik je maandag wel.” Ik loop met haar mee naar de deur en zwaai haar uit. Ze fietst weg, verdwijnt. De deur valt dicht. Zodra de deur dicht is, begínt mijn weekend. Begint mijn weekend met een eindeloos lange, heerlijke verveling. Vervelen kan het beste in de achtertuin, op de muur. Via het keukentrapje klim ik omhoog. De zon schijnt nog steeds, en vanaf de muur kan ik een steegje zien, dat uitmondt in een straat waar haast nooit iemand loopt. Ook nu is er niemand.
Niemand? Ja, nu wel. Een jongen met halflang, zwart haar, een hemd met maar één mouw, een broek waarvan één pijp is opgerold en een zilveren ketting om. Hij loopt grappig, vloeiend, alsof de stoep onder zijn voeten wegglijdt… De wereld draait onder hem door, de wereld draait omdat hij beweegt. Ineens staat hij stil, en ook de wereld stopt met bewegen. Hij kijkt om zich heen, ik denk dat hij een straatnaambordje zoekt. Hoe ver staat hij van me vandaan? Niet zo ver, ik kan zijn gezicht goed zien. Erg goed. Er ligt alleen een steeg tussen ons. De jongen is smal, smaller nog dan het steegje. Er kunnen er wel drie van hem naast elkaar lopen in dat smalle steegje. Ik heb pas in de gaten dat ik hem zit aan te staren als hij terugkijkt… Het is alsof hij mijn blik gevoeld heeft, zo plotseling kijkt hij op. Zijn ogen boren zich in de mijne. Ze zijn felgroen met gele spikkeltjes. Het gevoel van zijn blik glijdt door mijn ogen heen naar binnen in mijn luchtwegen, het blijft steken tussen mijn ribben. Twee seconden lang staren we elkaar recht aan, er bestaat niets anders meer dan onze ogen, die zweven in een lege, warme wereld. Hij zet een stap naar voren, het steegje in. De wereld draait een halve slag. Ik wacht op hem. Boven op mijn muur, mijn troon, wacht ik op hem. Zijn andere voet waagt zich ook de steeg in… Dan draait hij zich resoluut om en verdwijnt de straat in, zijn zwarte haar golft achter hem aan. Hij verdwijnt elegant om de hoek, het laatste wat ik van hem zie is een stuk van zijn hemd. Maar hij is weg. Nooit meer zal deze straat hetzelfde zijn. De magie van dit contact weerkaatst nog tussen de muren en ik kan me niet bewegen, dan zou ik het verstoren. De echo verzwakt, verzwakt, zinkt weg, maar ik heb het bewaard. Ik heb zijn stem niet gehoord. Hij is verdwenen richting Waarweg. Deze straat is van mij. Dit moment is van mij. Jouw ogen zijn voor altijd van mij.
__________________
OE MOEME NOEMOE!!!!!!!!!
|