*zucht*
Ok, laat maar komen die kritiek.
Mijn meest in het oog springende zwakke punten zijn spelling en schrijven in het algemeen denk ik zo

Het is overigens wel een onbewerkte versie, erg grof dus.
Ter info: heb nog niet eerder serieus iets geschreven.
Inleiding tot een titelloos verhaal:
Het is ontzettend zacht buiten. De zon straalt rustig en niet overhaast, een briesje zorgt voor de welkome afwisseling en de wolken zijn zo verstandig hun gezicht niet te tonen.
‘Ik zal me nooit prijsgeven’ zegt hij zacht, ‘het is niet logisch.’
Ik kijk hem glimlachend aan, ik hoop dat hij het begrip wat ik in mijn blik heb verstopt kan vinden.
Ik doe een poging net zo zacht als de zon te zijn, maar hij wendt zijn gezicht af.
Dromerig kijk ik naar zijn zoete huid, zijn haar speelt met het licht, waarschijnlijk om mij te plagen.
Soms dreig ik me af te vragen wat het leven met hem van plan is. Nu hij alles kwijt is, nu hij niemand meer heeft, nu hij zichzelf verloren is. Wat komt van hem terecht? Waar moet hij heen? Met wie zal hij zonnen, met wie zal hij zijn?
Mijn blik rust op het lichtgevende gras en ik vraag me af waarom ik geen medelijden met hem voel. Ik zucht en neem mijn afscheid: ‘Pepijn,’ ik los een dramatische pauze in, dat is de enige manier zijn aandacht te trekken. ‘Pepijn, ik ga.’ Als een zieke kijkt hij me aan. ‘Ik weet dat je moet gaan en ik weet ook dat ik je niet tegen kan houden. We waren goed samen, maar we waren gewoon niet goed genoeg.’ Ik bijt op mijn onderlip, hoe kan hij zoiets zeggen? We waren niet goed, we waren de beste, en dat zouden we nog steeds zijn als hij dezelfde was gebleven. Koel zeg ik: ‘Pepijn, waar ga je nu heen, zonder mij bedoel ik?’
‘Maakt dat wat uit?’ Hij zet zijn blik weer op oneindig. ‘Ik maak mijn eigen lot, dat weet je toch? Ik heb niemand nodig, mijn vader niet, Vlinder niet en vooral jou niet. Ga in godsnaam je eigen leven leiden en laat mij met rust.’ Nu kijkt hij me koud aan. Ik ken hem lang genoeg om te weten dat ik daar van zou moeten schrikken, maar juist omdat ik hem zo lang ken doe ik dat niet. Uitdagend kijk ik terug, we maken er een duel van totdat we het allebei weer warm hebben.
Ik weet dat hij bezig is mij weg te kijken, hij wil dat ik tranen laat zien en wegloop. Vervolgens zal hij zichzelf ervan overtuigen dat hij slecht is, dat hij mij pijn doet en dat het zo het beste is. Dat weet ik omdat ik in mijn leven meer dan genoeg soaps heb gezien, en laten we eerlijk zijn, niets komt zo dicht bij het leven als datgene wat er totaal niet op lijkt.
‘Mag ik je nog een keer aanraken?’ Vroeg hij dat, of waren het mijn woorden?
‘Nee’ die van hem.
...