Rh+ -> met resus-antigeen
Rh- -> zonder resus-antigeen
Donorbloed ---geschikt voor---> acceptor :
A en O ----> A
met anti-b
B en O ----> B
met anti-a
A, B, AB en O ----> AB
geen antistoffen, universele acceptor
O
universele donor ----> O
met anti-a en -b
Rh+ of Rh- ----> Rh+
Rh-
(of éénmalig Rh+) ----> Rh-
zonder antiresus
Rh- ----> Rh-
met antiresus
Antiresus = antistof tegen het resus-antigeen, ontstaat alleen bij resus-negatieve mensen na 'infectie' met resuspositief bloed. (Door bijvoorbeeld een donor of door het krijgen van een resuspositief kind wanneer de moeder resusnegatief is, bij de eerste keer levert dit geen problemen op; dan pas maakt het lichaam het antiresus aan, bij de tweede keer contact zorgt het wel voor problemen.)
Duidelijk?