Ik zit, ik zit daar maar. Naast me een witte bloem. Zo een met geel in het midden. Ik pluk hem, en gooi hem in het beekje. Het beekje, dat ligt voor me, helderblauw water, waarin je de vissen ziet zwemmen. Kleine golfjes kletteren tegen de rots. Mijn voeten, die weer in het water hangen, komen van een rode, rode rots. Tegen de rots groeien allemaal groene planten, waar witte bloemen aangroeien. Een van de witte bloemen die ik net in het water heb gegooid. En er zijn bomen, grote groene bomen. En palmbomen. Varens. Er zitten vogels in de bomen, heel veel gekleurde. Maar geen enge vogels, alleen kleine, en ze piepen zachtjes. Ik draai mn hoofd een beetje, zodat ik naar het pad kijk waar ik net vandaan kom. Een rood natuurlijk trappetje, alles is hier rood. Prachtige bloemen groeien ernaast. Rode, grote donkerrode bloemen. Zo een als ik in mn haar heb zitten. Hij ruikt heerlijk, het ruikt hier helemaal heerlijk, naar vrijheid, naar rust, en naar bloemen. Ik hoor zachtjes gekletter in de verte. Het gekletter van water tegen water. Als ik weer voor me uit kijk zie ik de waterval in de verte, waar nu een hele mooie regenboog te zien is. Een regenboog die mijn gevoel nu perfect weerspiegelt. Ik stap van de rots af, op een heel klein keienstrandje. Mn blote voeten laten de keien kraken. Heel rustig, met mn wapperende rok in mn handen, stap ik het water in. Steeds verder loop ik, tot alleen mn hoofd boven is. Dan duik ik onder. Ik zwem tussen grote oranje vissen, en hele kleine gele. Ik zwem tot de waterval. Daar stap ik op een plateau, en laat ik mn rok drogen. Ik haal de rode bloem uit mn haar, en laat hem met de waterval meevallen. Daar drijft hij, tot bij het keienstrandje waar ik vandaan kom. Als mijn rok gedroogd is in de zon, klim ik omhoog, langs de waterval. Tot ik bovenaan ben, daar haal ik diep adem, en duik ik sierlijk met de waterval mee het water weer in. Als ik bovenkom voel ik me geweldig. Ik zwem rustig terug naar het keienstrandje en klim op de rots. Waar ik mn rode bloem uit het water vis, en hem in mn haar steek. Met mn rok uitgespreid op de rots zit ik te staren in de verte. Ik denk, over later, over nu. Ik denk over jongens, ook over meisjes, en ik denk over de liefde, de vriendschap. Ik denk over mensen, over mensen, terwijl ik juist nu alleen ben. Zachtjes tast ik met mn hand over de ruwe rots, dan stap ik er weer af, op het strandje. Rustig draai ik mn hoofd naar boven en kijk ik omhoog. Ik zie de twee wanden naast me, opgesloten zit ik. Ik zit in een kloof, een grote diepe kloof. Een kloof waar ik zo uit kan lopen, net als dat ik er zo in ben gelopen. Opgesloten bij een beekje, bij een waterval, en een rots, en bloemen. En dan realiseer ik me…… Ik zit opgesloten in een paradijs.
ik heb net dit 'verhaal'iets geschreven, het is heel luchtig, en snel geschreven, maar ik moest mn gevoel kwijt, niet letten op de spelfouten svp. Kzou graag reacties, tips en kritiek enzo willen, danku alvast