|
jaja ik dacht zelf dat het er nooit van zou komen, maar gisteren ben ik toch eens aan het schrijven geslagen. Wat ik nu ga posten is chronologisch gezien het voorlaatste hoofdstuk, om de een of andere reden ging dat gewoon het gemakkelijkst om mee te beginnen.
Ik weet nog niet goed of ik het uiteindelijke volledige verhaal (gesteld dat het ooit afgeraakt) gewoon chronologisch ga vertellen ofdat ik ook echt met dit hoofdstuk ga beginnen (ik vind het persoonlijk wel een fijn begin), dan terug in de tijd ga, om alsnog te eindigen met het allerlaatste hoofdstuk (van dus zowel het plot als het script).
maar goed, ik wil nu dus eigenlijk voornamelijk gewoon weten wat jullie ervan vinden, rekening houdend met het gegeven dat dit werkelijk de eerste keer in jaren is dat ik nog iets aan het schrijven ben.
alle kritiek welkom.
here we go
De zesde dag kwam hij op bezoek. Hij had niets bij, geen bloemen, geen chocolade, enkel zichzelf en een bezorgde blik in zijn ogen. Maar uiteraard kon dat haar niks schelen. Ze was al blij hem nog eens te zien.
Hij was schuchter en stil, misschien niet zoveel stiller dan anders, maar toch viel het haar op. Ze kreeg het idee dat er iets was, iets dat ze niet kon duiden. Er leek iets veranderd.
Nadat hij zoals gebruikelijk bij ziekenhuisbezoeken naar haar lichamelijke toestand had gepeild, viel het gesprek stil. Ze probeerde de leegte te vullen door zelf maar het gesprek terug op gang te helpen. Normaal gezien had ze daar een hekel aan. Als een gesprek niet bolde, had je immers maar twee keuzes: ofwel vond de ander je saai, oftewel vond jij de ander saai. Zij opteerde er altijd voor in elk geval te doen alsof ze de ander saai vond, zo sloeg ze zelf toch al geen modderfiguur. Zo leek het niet alsof zij degene was die eigenlijk nooit iets te vertellen had. Maar… hem wilde ze geen ongemakkelijk gevoel geven.
“Bedankt om langs te komen. Het is echt eenzaam hier zonder bezoek.”
Hij lachte even, en zei verontschuldigend: “Ik wilde vroeger komen, maar… er kwamen dingen tussen… “
Hij aarzelde. Ze voelde dat er nog iets ging komen.
“Ik wist gewoon niet goed hoe ik op dit alles moest reageren, weet je. Het was… ik was er echt door van slag.”
“Dat begrijp ik. Voor mij was het ook niet direct gemakkelijk.”
“Nee, natuurlijk! Sorry, voor jou moet het natuurlijk nog wel wat verwarrender zijn allemaal,” zei hij haastig.
Ze zwegen weer allebei. Hij bleef halsstarrig naar de grond staren.
Ze merkte hoe langer hoe meer dat er iets was dat hij wilde vertellen, maar waar hij niet toe leek te komen. Toen was toch plots het hoge woord eruit:
“Ik ga volgende week verhuizen. Ik heb een aanbieding gekregen om les te gaan geven in Beringen.”
Verhuizen… Een plotse vlaag van angst kneep haar keel dicht, maar ze liet er niks van merken.
“Waarom verhuizen? Je kan hier ook aanbiedingen vinden, werk genoeg toch, zeker voor iemand als jij.”
“Ja, ik weet het, maar… Er is ook nog iets anders dat meespeelt.”
Heel even keek hij haar aan, maar hij wendde onmiddellijk zijn blik terug af.
“Ik heb een meisje leren kennen, vlak voor jouw ongeval. Ik heb je nog niks over haar kunnen vertellen tot nu, maar… Ik werd verliefd op haar, en zij blijkbaar ook op mij, en…”
“En… jullie zijn samen?”
“Ja.”
“En zij woont in Beringen, neem ik aan.”
Hij knikte.
“Ze doet cello. Zo heb ik haar leren kennen, ze speelde ergens waar ik ook moest gaan spelen.”
“Hoe heet ze?”
“Liselot.”
Er viel weer een stilte. Tja, wat kon ze nu nog vragen? Ze had het liefst alles van dat meisje geweten, hoe ze eruit zag, hoe oud ze was, van welke muziek ze hield, welke boeken ze graag las, hoeveel hij van haar hield, maar hoe kon ze dat vragen? Ze haatte opdringerigheid, nog meer bij zichzelf dan bij anderen.
“Ik ben echt blij voor je.”
Hij glimlachte even, maar ze zag de schuld in zijn ogen.
“Het spijt me.”
Heel even vreesde ze dat haar masker zou vallen. Heel even vreesde ze dat ze zo dadelijk gewoon in tranen zou uitbarsten waar hij bijzat.
Niet omdat hij nu een meisje had; ze meende het als ze zei dat ze heel blij voor hem was. (Eigenlijk stond ze er zelf versteld van hoe ze zo’n melige onzin werkelijk kon menen, maar het was gewoon zo, ze was echt blij dat hij gelukkig was.)
Het was voor een deel omdat hij ging verhuizen. Maar voornamelijk omdat hij met die “het spijt me” het tot dan toe onuitgesprokene had uitgesproken. Al de woorden die zij al die tijd zo zorgvuldig had vermeden, al de gedachten die ze zichzelf niet had toegestaan te denken. Hij had ze niet verwoord, maar hij had er duidelijk naar verwezen.
Hij wist het. Natuurlijk wit hij het. Hij zou een ezel geweest zijn als hij het niet had doorgehad.
Toch leek het alsof ze het zelf nu pas wist, alsof ze zijn bevestiging nodig had gehad om haar eigen gevoelens te erkennen. Of beter: dat ze tot nu toe zichzelf had kunnen wijsmaken wat ze wilde, had kunnen ontkennen en vergeten wat ze wilde, maar door die drie simpele woorden viel er niet meer aan te ontsnappen.
Haar masker viel niet. Ze barstte niet in tranen uit. Jarenlange ervaring had haar geleerd hoe ze op succesvolle manier haar emoties kon beheersen. Ze kende niemand die daar zo goed in was.
Soms oefende ze het voor de spiegel: huilen, stoppen met huilen, huilen, stoppen. Ze vond het ergens wel mooi, hoe het traanvocht haar ogen zoveel groener en dramatischer deed lijken, hoe de tranen langs haar wang naar haar kin liepen, in haar mondhoek. Zonder een spier van haar gezicht te verrekken, uiteraard. Huilen kon erg esthetisch zijn, als je het op de juiste manier deed.
Ze lachte.
“Waarom spijt het je? Je hebt toch niks verkeerds gedaan. Wees toch blij! Je hebt een fatsoenlijke job en een fatsoenlijke vriendin nu. Waar maak je je zorgen om?”
Hij keek haar enigszins opgelucht aan, en ze meende zelfs een soort dankbaarheid in zijn blik te kunnen ontwaren.
“Je hebt gelijk waarschijnlijk. Wel… ik denk dat ik eens moet doorgaan. Nog veel beterschap.”
Hij stond op, aarzelde.
“Ik hoop echt dat alles goed komt. Ik bedoel… “
Ze zag die pijnlijke trek weer over zijn gezicht vallen en vreesde voor het ergste. Oh god laat hem niets gevoeligs zeggen nu. Alsjeblieft niet.
“Je zal wel iemand vinden die je waard is. Echt. Ik wens je in elk geval het allerbeste.”
Ze knikte, kon geen woord meer uitbrengen. God kind, verman je toch, zeg iets!
“Zie ik je nog?”
“Waarschijnlijk wel. Ik zal wel iets laten weten als mijn appartement helemaal ingericht is.”
Ze knikte, glimlachte, probeerde de tranen weg te drukken.
Hij deed de deur open, maar draaide zich nog een keer om.
“Bedankt.”
“Bedankt waarvoor?”
“Gewoon… alles.”
Het zou mooi geweest zijn als hij haar nu bij wijze van afscheid nog één keer zou kussen, gewoon kort, als betekenisvolle laatste daad voordat hij voorgoed uit haar leven zou stappen.
Hij aarzelde nog heel even, alsof ook hij dat scenario overwoog, maar zei toen:
“Ik bel je nog wel,” en liep de kamer uit.
Ze ging weer liggen, en besefte dat dat wellicht de laatste keer was dat ze hem gezien had.
__________________
** Rather my own lies than somebody elses truth** Immerse your soul in love**
|