Ik heb zo’n knuffel. Eentje die je al hebt vanaf je geboorte. Zo een die alles voor je is, maar ook niets. Snoopy. Soms droom ik dat het huis afbrand en dat ik toekijk. Beseffend dat m’n mooie bed straks weg is, al mijn cd’s, m’n mooie kleren, en mijn knuffel.
Toen ik klein was nam ik ‘m overal mee naar toe. Ik weet nog dat ik met mijn moeder naar Amersfoort ging, om kleren te kopen, en dat ik ‘m ineens kwijt was toen we naar de garage liepen om de auto te pakken en naar huis te gaan. Ik was in tranen, en we gingen alle winkels af waar we waren geweest. Elke winkel, ook al waren we er maar even binnen geweest. Uiteindelijk vonden we Snoopy bij een ijsjeszaak. Twee jongens van een jaar of zestien zaten daar met Snoopy in hun handen, en terwijl ze zijn pootjes bewogen en met z’n oortjes wapperden moesten ze glimlachen. Het waren lieve jongens. Mam sprak ze aan, vertelde ze dat dat mijn knuffeltje was en dat ik ‘m kwijt was geraakt. Ik vroeg of ik Snoopy alsjeblieft terug mocht. Ze gaven ‘m zonder erover te piekeren ‘m over te gooien of hard lachend weg te rennen. Dat vond ik toen zo vanzelfsprekend.
Later ging ik naar de kleuterklas. Iedereen zegt dat het leuk is, maar dat is het niet. Je moet er een hele tijd zitten, met allemaal vreemde mensen. Met juffen die zo lief zijn, maar elk moment kwaad kunnen worden.
Ik speelde elke pauze buiten met een paar meisjes, en dan gingen we stoepkrijten of hinkelen. Voor beide spelletjes heb je krijt nodig, en steeds ging een ander meisje het halen. Toen was het mijn beurt, en hoewel ik niet wist waar ik het moest halen en hoe het doosje eruit zag, ging ik alleen. Na 3 klaslokalen doorzocht te hebben - voor mij een hele wereld - vond ik een kast met allerlei kleurpotloden, kwasten en scharen. Ook een doosje met krijt. Trots en zelfverzekerd pakte ik het kartonnen doosje en liep in de richting van de deur, waar een juf stond die ik van verhalen kende. Klasgenootjes hadden me verteld dat dat juf Nel was, de juf die leerlingen mee naar huis nam om op te eten wanneer ze niet lief waren. Ze vroeg me wat ik in haar lokaal deed, waarop ik antwoordde dat ik krijt zocht. Ze werd boos en zei dat ik het krijt van m’n eigen klas moest pakken. “Dat wist ik niet, juf,” antwoordde ik beleefd en een beetje bang om opgegeten te worden. “Waarvoor ga je dat gebruiken?” vroeg juf Nel.
“Weet ik nog niet. Hinkelen, of stoepkrijten.” Toen werd de juf nog bozer, en zei dat je met dat krijt niet op de straat mocht tekenen, het was waskrijt, en waskrijt was duur. Dat wist ik niet. En het was van de school, ik moest vragen of ik het mocht pakken. Dat wist ik niet.
Ze leren je verkeerde dingen op de basisschool. Dat krijt was helemaal niet zo duur, kwam ik jaren later achter. En het eigendom van de school, daar mocht je niet aanzitten, terwijl de kleuters onderling alles van elkaar afpakten. Bovendien at juf Nel geen kinderen.
Als ik nu iets zou verliezen in Amersfoort, zou ik er automatisch vanuit gaan dat ik het nooit meer terug zou zien. Zo gaat dat. Zeker in een stad. M’n portemonnee, mijn handtasje, een stel sleutelhangers en nog wel andere kleine nutteloze dingen; nooit meer teruggezien.
Alleen Snoopy.
__________________
Ben ik weer.
|