“Zelfs cocaïne krijgt je niet echt van deze wereld af.” Ergens tussen het vuil lag ze op de grond. “Je zal deze plek nooit kunnen verlaten.” Haar armen waren vol met blauwe plekken, sommige waren al geel gekleurd. “De eeuwig durende lijdensweg.” Haar ogen waren blauw, niet zozeer van de uitgelopen make-up, maar meer van de wallen die zich eronder vertekenden. “Je ruikt je eigen stank niet eens meer.” Langzaam opende ze haar ogen, de wereld verloor langzaam haar waas weer. “De naald zit nog in je arm.” Ze keek naar haar linkerarm, daar vond ze inderdaad nog een naald. De spuit zelf was weg, door haar “vriend” meegenomen, klaar voor hergebruik of voor de verkoop. “De naald zit nog in je arm.” Veel te snel stond ze op en haar hoofd tolde. Toen ze eenmaal weer grip op haar evenwicht kreeg, keek ze naar de enige lichtbron in haar kamer. Een klein raampje waar een, door rook, bruingekleurd gordijntje voor hing. Ze knipperde. “De naald zit nog in je arm.” Ze verkrampte. Een innerlijke jeuk kroop door haar hele lichaam, alsof een koude bries zich door haar bloed liet meevoeren. Ze rilde. “De naald …” Voorzichtig verwijderde ze de naald uit haar arm. Het bloedde zelfs nauwelijks. “Mooi. Weer een plekje minder waar je jouw genot kan inbrengen. Je benen maar weer doen dan?” De koude eindigde als een blijvende rilling over haar ruggengraat. Het kippenvel gleed over haar lichaam. Ze schokte. “Let’s trip … Let’s trip again … Leavin’ this …” “Nee.” zei ze hardop, “Ik moet opruimen, mijn moeder komt langs, eten brengen.” Verlegen lachte ze een beetje, haar dunne haar achter haar oren vegend. “Voor je moeder ben je al dood. Moeders moeten geen dochters die stelen. Als een raaf die op glimmende voorwerpen afkomt, als een vlieg die op een rokende hoop stront afkomt. Zo kom jij af op iemand die jouw bullshit geloofd.” “Nee,” zoekend keek ze rond, alsof ze naar iets zocht dat haar antwoord bij kon staan, zodat ze kon bewijzen dat haar moeder echt kwam, “ze komt. Ze komt koken.” “Ze komt niet … en als je het mij vraagt, volgens mij is ze al dood. Vraag het mij eens.” Ze drukte haar handen op haar oren. “NEE!!! JIJ … JIJ WEET NIETS!!! NIETS!!! JE … JE MOET JE SMOEL HOUDEN TEGEN MIJ, IK HEB JE NIETS GEVRAAGD!!!” “Vraag het eens aan mij.” “BEK DICHT … BEK DICHT” “Vraag het eens aan mij.” “KUT … KUT.” “Vraag het eens aan mij.” Ze begon rond te draaien in het kleine kamertje, ze sloeg zichzelf tegen het hoofd en schreeuwde vanuit haar leeg aanvoelende ziel. “JE LIEGT! NET ALS DE HELE WERELD! JULLIE CREËREN DE LEUGEN OM MIJ HEEN!” “Wij? Jij bent hier degene die de wereld wegspuit. Je bent een goedkope slet. Je ogen zijn dicht, ze zijn geroest.” Steeds sneller draaide ze rond. Hard liet ze haar nagels over haar wangen glijden … over haar voorhoofd … in haar nek, grote kringen draaiend. “Hhhhhhhng.” Blies ze waarbij het speeksel door de lucht vloog. “Weet je nog dat verhaaltje dat je moeder je altijd voorlas ’s avonds?” Ze slaakte een kreet van onmacht en liet haarzelf in elkaar storten. Haar trillende bebloede vingers aanschouwend, lag ze half over het houten tafeltje. “Als kinderen slapen gaan.” “HOUDT … JE … KOP!” Bij elk woord sloeg ze haar hoofd op de tafel. De lepeltjes in de koffiemokken rinkelden. “Braaf dromen en klaar zullen staan.” Tegen de tranen vechtend en hyperventilerend gooide ze het tafeltje om. “HOUDT JE VERDOMDE KOP!!! JE MAAKT ME KAPOT!!!”
“Ik jou?” “Je maakt me helemaal kapot.” Snikte ze. “Bla bla bla klaar zullen staan. Vanuit regen zullen regeren.” Hysterisch schudde ze haar hoofd en sloeg daarbij herhaaldelijk met haar vuisten op de vloer. “Vanuit het hart zullen proberen.” Hard duwde ze met haar vingers in haar ogen. “De bijbel lezen naleven zal.” “NEEEEEEE!!!” haar lichaam reageerde spastisch en ze probeerde met haar pijnlijke ogen naar het raampje te kijken, het beetje licht dat naar binnenscheen deed haar tranen glinsteren. “Levend naar de hemel uit het aardse dal.” Een glinstering op de grond trok haar aandacht. Een stanleymes. “Betredend de witte paden.” Een snerpende pijn. Eventjes lachte ze, overgaand in een snotterend en onregelmatig gehuil.
“Zal de mensch … mensch … me … in tij ... tijden ……………”
__________________
Zoek De Engelen Niet Boven Je, Zoek Ze Om Je Heen.
|