Ik vind het verhaal niet goed genoeg. Ik zou misschien meer gevoelens kunnen beschrijven, maar misschien heeft het geen zin en is dit een waardeloos verhaal. Of is het al perfect zoals het is. Graag jullie mening.
-----
Kerstverhaal van een telefooncel
In het centrum van de stad, tussen al het lawaai van het stadsleven, is een doodstil pleintje. De gebouwen staan er zo geplaatst dat het stadslawaai het pleintje nooit zal bereiken. Midden in het centrum, maar doodstil: een goede plek voor een telefooncel. Die staat er dan ook. Het is mijn favoriete plek in de stad. ’s Avonds ga ik er graag heen om mij in een donker hoekje neer te zetten. Ik luister geboeid naar de gesprekken, gevoerd door bellers die niet vermoeden dat zij afgeluisterd worden. Ook deze kerstavond.
De eerste beller komt al snel. Het is een vrouw van rond de vijftig. Ze draagt een enorme witte bontmantel die zo lang is, dat hij over de grond sleept. Ze doet me een beetje denken aan een ijsbeer. Het is duidelijk dat ze de telefoon een vies, ordinair ding vindt; in een poging de telefoon zo weinig mogelijk aan te raken, pakt ze de hoorn beet tussen duim en wijsvinger en houdt hem het hele gesprek op die onhandige manier vast. Ze praat zacht, bijna onverstaanbaar. Ik vang alleen op dat het over een opstandige schoonzoon gaat. Dan verlaat de bontmantel het pleintje weer en verdwijnt ze in het drukke stadsleven.
Direct daarna komt een jong meisje. Als ze haar naam gezegd heeft wordt de telefoon aan de andere kant blijkbaar meteen op de haak gegooid, want eerst kijkt ze beteuterd naar de hoorn - waar nu dus alleen nog een regelmatige pieptoon uit komt - en laat zich dan boos en verdrietig op de grond vallen. Ik kan haar uitnodigen om kerst met mij te vieren, om samen naar de gesprekken te luisteren, maar ik doe het niet. Als ze het koud krijgt staat ze langzaam op en loopt weg.
Pas na een hele tijd komt de volgende beller, een jongen die een trui van de balletschool draagt. Hij haalt een verfrommeld papiertje tevoorschijn en hij belt het nummer dat daarop staat. Hij lijkt verschrikkelijk zenuwachtig. Zijn stem trilt als hij begint te praten. ‘Ze wil niet meer.’ ‘Ze wil niet meer dansen, niet optreden. En juist vanavond laat ze ons zitten, op kerstavond. Het belangrijkste optreden en ze durft verdomme niet.’ Ik grinnik, ik kan me voorstellen dat het kerstoptreden erg belangrijk voor hem is, al weken wordt juist deze voorstelling op grote posters door de hele stad aangekondigd. De jongen praat verder. ‘Wat moet ik doen?’ … ‘Ze is bij een vriendin. Ze hebben al met haar gepraat’ … ‘Denk je echt dat ze naar mij wel zal luisteren? Goed, dan ga ik nu naar haar toe.’
Er komt een jonge vrouw het pleintje op. Ze is duidelijk dronken en heeft moeite om rechtop te blijven staan. Ze belt iemand die haar op moet komen halen. Ik begrijp dat de persoon aan de andere kant van de lijn haar vergeten was en er nu zo snel mogelijk aan komt. Het kost de vrouw ook moeite om de hoorn weer op de haak te krijgen. Als ze omvalt terwijl ze wegloopt krijg ik de neiging om haar te helpen met opstaan, maar ik doe het niet. Het lukt haar uiteindelijk zelf.
Kort daarna komt de jongen met de balletschooltrui weer. Hij lijkt nog zenuwachtiger dan de vorige keer. Ik gok dat hij het meisje niet heeft kunnen overhalen. ‘Ze wil echt niet, zegt ze. Ze laat ons gewoon vallen’ Daar was ik al bang voor. ‘Ik heb alles geprobeerd, ik dacht, als ik haar alleen maar naar de schouwburg kan krijgen, dan doet ze het wel’ … ‘Meenemen? Dan is het net alsof ik haar ontvoer! Dat kan toch niet?’ Nu begin ik het echt interessant te vinden: een ontvoerde ballerina op kerstavond? ´Ze is alleen bang, ze krijgt er spijt van als ze het niet doet.’ ‘Helpen, ja, je zou het helpen kunnen noemen. Dan is het geen ontvoering’ Met grote passen verlaat de jongen het pleintje.
Een drietal mensen dat vertraging met de trein heeft, de beste kerstwensen aan oma en een jongetje dat stiekem vuurwerk heeft gekocht passeren de revue. Dan komt er een man die zijn zoon wil bezoeken met kerstmis. Schijnheilig gedoe; het hele jaar heeft hij zijn zoon laten barsten en nu, nu opeens wil hij weer contact. Reken maar dat hij z’n zoon na kerstmis weer vergeten zal. Doorgaans boeien dit soort gesprekken mij het meest, maar niet deze avond. Deze avond wil ik het kerstverhaal van de balletdanser horen.
Ik hoor zijn voetstappen de telefooncel al naderen. Als hij de telefooncel instapt zie ik dat hij in paniek is. ‘Ik, ik heb haar geslagen’ kan hij met moeite uitbrengen. ‘Ze wou weglopen, ik weet het zeker. Toen heb ik haar vastgeknoopt. Ze mocht niet weg gaan, begrijp je? Het mocht niet. Ze keek me zo onverschillig en halsstarrig aan dat ik niet meer wist wat ik moest doen. En toen heb ik haar geslagen.’ … ‘Ze is nog steeds op de zolder boven de kleedruimtes.’ … ‘Teruggaan? Wat moet ik dan zeggen, wat moet ik doen? Ze zou het me nooit vergeven, zelfs niet op kerstavond. Zij heeft het voor iedereen verpest, voor haarzelf, voor de kerstopvoering, voor mij.’ Na deze spannende conclusie hangt de balletdanser de telefoon op, haalt diep adem en rent weg. Ik verwacht hem niet terug te zien.
Ik krijg geen gelijk, na een stel saaie gesprekken hoor ik hem weer aankomen lopen. Ik veer een stukje op, ik kan haast niet wachten om het einde van zijn verhaal te horen. Met een verbeten gezicht en een felle blik in zijn ogen draait hij het nummer dat hij deze avond uit zijn hoofd heeft geleerd. ‘Ze zal het niet nog eens voor mij verpesten. Nooit meer zal zij het voor wie dan ook verpesten. Nooit meer.’
|