|
Onsterfelijkheid
Grote dromen maken grootse mannen. Goede vrienden maken glorieuze mannen. De samenwerking van grote dromen en goede vrienden maken de beste mannen. Tot het moment komt dat geen samenwerking meer mogelijk is. En deze beste man zal moeten kiezen tussen zijn dromen en zijn vrienden. Voor wat zou een goede man dan moeten kiezen, wanneer er daadwerkelijk gekozen moest worden?
Zou hij deze keuze kunnen maken, beiden verleidelijk en beiden juist? Maar alleen juist, zonder twijfel, met een grote sprong in het diepe. Zou de angst om te falen, om de verkeerde keuze te maken, hem niet opbreken in een tweestrijd? Die wanneer begonnen, altijd tot verlies lijdt?
Toen de klok negen uren sloeg zat Didier achter zijn bureau. Gebogen over zijn schrijfwerk luisterde hij naar het zachte getik van de regen tegen het raam van het kleine huis. Dit kleine huis, gevestigd in één der oudste wijken van Beijing, stond bekend om diens eigenaardigheden. En net als het huis, stond ook de eigenaar bekend als een merkwaardig personage. Op straat week iedereen tenslotte uit als deze excentrieke buitenlander verscheen. Zijn vriendelijke heldere ogen vormden een sterk contrast met de vlaag van onheil die zijn schaduwen leek te betrekken. Zijn sensuele mond werd zelden opgemerkt, daar de aandacht werd gevestigd op zijn kromme haviksneus. Velen vonden hem angstaanjagend, enkelen vonden hem intrigerend. Toch waren allen bang van hem, allen gingen hem uit te weg, zodat er niemand leek te zijn die deze man wilde leren kennen. Spijtig, want nimmer zult u iemand tegen komen gelijk zo bijzonder als hij.
Deze man die zich boven anderen verheven voelde, en dat ook werkelijk was. Hij, die duidelijk wist wat hij wilde in het leven, en nergens voor terugdeinsde. Die, hoewel hij zijn eigen moeder aan de Duivel zou verkopen, nimmer zich zelf zou verraden. Altijd trouw zou blijven aan zijn persoonlijkheid, ook al moest hij het met de dood bekopen. Hij die geen verleden meer zou hebben, en niet in het heden zou leven omdat de toekomst zoveel fraaier was. Hij, die zichzelf in de afgrond zou storten als dat hem dichter bij zijn doel zou brengen. Die niet eens zou aarzelen om zichzelf erin te werpen wanneer zijn hart dit verlangde. Hij, die nu nog niet beseft, hoe hard hij zal vallen, omdat hij zijn vriend heeft gedood. Hij, die zichzelf koos, boven alle anderen en daarvoor zal boeten. Zoals ook anderen geboet hebben, op de dag dat hij zijn eigen zelf tot God uitriep. Hij, wiens naam inmiddels onsterfelijkheid heeft bereikt. En wiens dag des oordeels, elke dag, een stukje dichter bij komt. Hij, die alleen kan wachten op de dag dat hij zijn laatste adem zal uitblazen, en China zal zuchten; een harde zucht van verlichting.
Het liep al tegen enen en de mysterieuze man achter zijn bureau wilde juist zijn pen neerleggen toen er op de deur werd geklopt.
‘Douwe?’ Geen reactie. Vlug verzamelde ik de blaadjes waarop ik zojuist geschreven had en deponeerde ze in de lade. De pen die mijn leven vereeuwigde plaatste ik zorgvuldig naast de pagina’s. ‘Douwe? Ben jij dat?’ Weer geen reactie.
Langzaam liep ik naar de deur, bang dat Douwe het niet zou zijn als ik de deur zou openen.
‘Didier?’
Met kracht opende ik de deur. Douwe, die tegen de deur had staan steunen, viel met een klap het kleine huis binnen. Enigszins verbaasd keek ik naar mijn vriend, die buiten adem op de vloer lag te puffen.
‘Wat is er gebeurd?’
‘Het spijt me zo.’
‘Wat spijt je dan?’
Toen hij naar me opkeek, wist ik dat het waar was. Zijn ogen stonden waterig, en keken mij vol berouw aan. Zijn mondhoeken die normalerwijs opkrulden waren nu verwrongen in een ijzige grijns. Ik zag de kracht in zijn lichaam wegstromen toen hij zich opkrulde en hartverscheurend begon te wenen. Hoewel ik hem in het diepst van mijn hart haatte, had ik hem ook lief. Ik hield van Douwe, zoals ik van mijzelf hield. Ik vlijde me naast hem neer en streek met mijn vingertoppen langs zijn gelaat.
En zo was het dat Didier en Douwe op de vloer lagen, in dat kleine huis. Terwijl de regen tegen de ramen kletterde en de wind door de bomen raasde, waren beiden die nacht in diepe gedachten. Tussen het snikken door kwam Douwe tot bezinning. Hij dacht aan hun ontmoeting op het perron. Aan hun avontuur dat nog lang niet was geeindigd. Aan hun dromen die hier in Beijing waren verwezenlijkt. Hoe onwerkelijk deze soms ook hadden geleken, nimmer had Didier opgegeven. Altijd had hij genoeg wilskracht genoten voor hen beiden. Niets stond hem in de weg om zijn droom te verwezelijken. ‘En nu heb ik het voor hem verpest’, dacht die arme Douwe die nacht, ‘door hem te verraden.’ En met deze gedachte viel Douwe die nacht, vrijwel voor het laatst, in slaap.
Want ook Didier had die nacht liggen denken. Hij was gaan twijfelen aan zijn liefde voor Douwe.
Als hij diep nadacht wist hij ook wel dat Douwe niet langer meer in zijn plannen paste. Douwe was zwak. Douwe zou nooit tot het einde kunnen gaan. Didier had dit altijd wel beseft, maar dit nooit willen inzien. Douwe was tenslotte zijn vriend. ‘Maar met zo’n vrienden heb je geen vijanden meer nodig’, mompelde Didier.
En die nacht besefte Didier dat Douwe slechts een blok aan zijn been was. En dat hij actie moest ondernemen, voor het te laat was.
En zo weenden dus beide jongens die nacht voor het laatst alle kinderlijkheid uit hun lichaam. Tot de laatste traan, waardoor alle hoop voorgoed vervloog.
De mysterieuze heer was die morgen al vroeg in de weer. De judas op de grond lag nog te slapen tot dat hij plots overeind schoot. Iets had hem gewekt. Misschien was het de zon die het kleine huis met hitte vulde. Maar meer waarschijnlijk was het ‘t onheilspellende gevoel dat hem bekroop. Toen de ellendeling zijn ogen opende keek hij recht in de loop van een pistool. Een kwartier later zou de klok tien uren slaan.
‘Het spijt me zo’, jammerde Douwe, terwijl ik de loop van het pistool tegen zijn voorhoofd drukte.
‘Je hebt me verraden. Heb ik jou niet alles gegeven? Heb ik jou niet lief gehad, als geen ander? Heb ik mijn dromen niet met jou gedeeld? Heb ik je dan toch verkeerd ingeschat? Wil je mij vertellen dat ik de goede mensen van de foute niet kan onderscheiden? Douwe, mijn vijand, ik verafschuw je, en tegelijk heb ik je lief. Ik verkies jou boven alle anderen. Maar niet boven mijzelf, mijn vriend. Het is niet je hart dat op de verkeerde plaats zit,’ vertel ik hem, terwijl ik een laatste kus op zijn voorhoofd druk, ‘het is de manier waarop jij denkt, wat mij dwars zit.’ Nog steviger klemde ik mijn hand om het wapen terwijl mijn vinger de trekker overhaalde.
Het leek alsof de wereld even verstomde, toen de kogel dwars door Douwe’s hoofd schoot. Verslagen, en toch resoluut knielde ik naast hem neer, terwijl een traan mijn linkeroog ontglipte en zich vermengde met het druppelende bloed.
Niet lang meer en de klok zou daadwerkelijk tien uren slaan. En terwijl hij dat deed, vervaagde het gebeuren voor mijn ogen, alsof het nooit gebeurd zou zijn. Alsof de mysterieuze schurk en zijn trouweloze vriend nooit hadden bestaan.
Mijn blik voerde mij naar de lade, waarin de honderden pagina’s lagen, precies zoals ik ze de afgelopen nacht had achtergelaten. Verwoed nam ik de vulpen op, die door mijn gejaagde beweging, een regen van inktspetters veroorzaakt had.
__________________
Al is de reiziger nog zo snel, de ns vertraagt hem wel.
|