Het is altijd ik en de anderen. Het gaat nooit veranderen en het zal nooit beter worden. Dat is een troost, net zoals de zinnetjes in je achterhoofd die alleen maar méér waard worden. Daar hoef ik niet tegen te vechten. Daar is geen verzet. Ik kan me er bij neer leggen en ik kan erin groeien, dat wel. Het is een vraag van willen. Ik wil bij de anderen horen en soms komt er eentje naar de overkant die bij mij wil horen. Ze hoeven niet te blijven, ik ben al blij als ze die stap zetten. Het schrijven van een eerste zin, dat is het breekpunt en de ijsbreker. Het lukt of mislukt, en soms komt het goed. Ik wil niet dat het goedkomt, je ontneemt een schilder ook zijn penseel niet. Als alles goedkomt is alles voor mij verloren want ik adem dat onvermogen. Ik geloof alleen maar als anderen bezig zijn en mij niet zien staan. Sommigen noemen dat zwelgen, maar zo ben ik niet. Zwelgen vind ik een smerig woord, want als ik het wil opgeven kan ik dat zonder meer. Leven is tenslotte geen verslaving. Ik ken mijn verantwoordelijkheden, ik weet waar ik sta. Ik hoop ooit ook nog te doorzien waar de anderen staan. Vandaaruit kan ik dan weer verder.
|