De wekker gaat altijd veel te vroeg. En de schoolbel gaat te laat. Ik fiets altijd te langzaam naar huis. Vader heeft mijn biggetje vermoord.
Ik hoorde hem krijsen, midden in de nacht, kort en snel, zachtjes, maar het drong door tot in mijn allerbinnenste. Ik werd er wakker van, maar ben niet gaan kijken.
Misschien liep ik Vader wel tegen het lijf. Geloof me, die kom je niet graag tegen.
Die dag praatte ik met Hakim. Hij vroeg me waarom mijn ogen zo dof waren.
Ik schokte wat met m’n schouders en fluisterde zachtjes. “Hij heeft het echt gedaan.”
Hakim geloofde het niet. Ik zei dat het echt waar was. Hij sloeg z’n armen om me heen. “Binnenkort is het allemaal afgelopen, meisje. Nog even volhouden.”
Dat wist ik.
’s Avonds aten we vroeg, een uur of zes. Mijn buik rammelde van de honger, iedereen hoorde het, Lydée keek een keer verbaasd op. Ja, ik had honger. Maar ik raakte mijn eten niet aan.
Na het eten stonden mijn broer en zusje op om af te wassen. Ik wilde gaan helpen, maar Vader sleurde me mee naar boven.
Blauwe plekken zijn niet erg. Gekneusde gewrichten zijn niet het einde van de wereld. Snijden doet geen pijn. Maar vanavond snijd ik in hem. Ik wil zijn bloed zien.
Ik bleef liggen op bed. Leerde nieuwe Franse woorden, die ik stuk voor stuk al kende, las over de Franse revolutie, deed het licht uit. Wachtte tot hij naar bed ging. Telde de minuten, staarde naar de klok, zag hoe de koperen II de wijzer langzaam steeds dichter naar zich toe trok. Voelde de haat door mijn aderen lopen. Mijn hart kloppen van wraaklust.
Zachtjes trok ik de deur achter me dicht. Zweefde over de overloop. Ik zag de deur van mijn broers kamer, op slot. Hoorde zijn gekreun. Ik wist dat hij over mama droomde, wist dat hij hetzelfde had gedaan, als hij kon.
Het nachtkastje. Nergens in huis was een teken dat wij bestonden, dat Vader kinderen had. Nergens in huis was een bewijs dat hij Vader was, en dat er vroeger een Moeder was. Behalve dat briefje, weggestopt in de tweede lade van boven. Moeders afscheidsbrief. Zij vluchtte. Ik maak alles goed. De kust is veilig, mama. Het is tijd om terug te komen.
Vaders deur. Ik haalde de spuit uit mijn broekzak. De laatste keer. Dit was een overdosis. Morgenochtend was vader dood. Zachtjes deed ik de deur open. Ik zag niets. Ik voelde de pijn, heel even. De knal die ik gehoord had drong nu pas tot me door. Ik bedacht me nog dat ik niet wist dat Vader eenvuurwapen had. Toen zakte ik weg.
Mijn hemel ligt niet in de wolken.
__________________
Ben ik weer.
|