Zonder zon kan je niet leven.
Alsof ik met de gave geboren ben, maak ik de dag tot nacht,
heel even maar, want zonder zon kan je niet leven, dat weet ik wel.
Duister plakt aan mijn lichaam, vermengt zich met bloed en
ik tol lamzalig de glansloze leegte rond.
Waar ik me bevind weet ik niet, nergens vermoed ik dan
-nergens is altijd wel een beetje ergens -
en het stoort me niet want ik kan rustig even dood zijn
-leven doe je toch pas met mensen om je heen -.
Elk licht is gedoofd, schoonheid kan weer even voortbestaan,
gretig graai ik naar de stilte –alsof ik niet bestaand geluid kan vatten -
En ik neem geen schaduwen meer waar, alsof ik alles afborstel tot
z’n ware, pure eenzaamheid.
Leegte kan soms leuk zijn, maar vaak niet voor heel lang,
zonder zon kan je niet leven, dat besef ik dan. Bedaard maar lichtelijk
weemoedig begin ik weer te leven, weer te rennen door het heden,
en ik kijk stiekem alweer uit naar mijn volgend nachtelijk avontuur.
__________________
...moet u maar bedenken dat Dwaasheid, die ook nog eens een vrouw is, aan het woord was. (EvR)
|