|
Lieve, lieve, lieve, líéve Tristan…
Jij weet niet dat ik naar je opkijk, dat ik weet hoe je lacht, dat ik bijna alles onthoud van wat je zegt. Je weet ook niet dat je me verward maakt, dat ik naar je luister – je weet niet wat ik van je vind en ik wil niet dat je dat weet. Maar Tristan, kun je misschien me met rust laten? Laat me alleen, laat me maar wezen, laat me met rust want je brengt onrust in mijn leven. Je weet het niet, je doet het niet bewust. Ik weet zeker dat je nooit zo naar mij hebt gekeken als ik naar jou. En ik weet, zeker nu, dat je nooit van je leven iets in me zult zien.
En als ik het je zou vertellen, wat zou je dan zeggen? Ik weet dat je me niet ziet zoals ik dat wil – ik weet dat je me ziet als een klein, onschuldig meisje, lief maar daar houd het mee op, maar ik zou willen dat je me eens anders zou zien, zoals híj me ziet, zoals jij haar ziet, als een persoon en niet als de vriendin van…
Je kunt het niet maken, je zou het niet willen en ik wil het je niet vertellen en daarom houd ik mijn mond maar, maar Tristan, laat me dan met rust, laat me alleen, blijf uit mijn buurt! Dat is de enige manier: want ik wil niet op je verliefd zijn, ik houd van hem, zielsveel, en jij houd van haar althans dat denk ik, en dat scenario in mijn hoofd, jij en ik, samen, is eentje die nooit, nooit waargemaakt mag worden, want ik hou van hem en jij van haar. En toch blijf ik hopen, blijf ik stilstaan als je langsloopt, wil ik bij je in de buurt zijn en dat is nou juist het probleem, want als je niet langsloopt, niet bij me in de buurt bent is er niets aan de hand, is het weer zoals eerder, ben je een schim op de achtergrond van zijn en mijn leven. Bleef het maar zo. Nu kan ik je niet meer los zien van de gedachten die zich in mijn hoofd, míjn hoofd verdorie, opstapelen als wolken en samen zo langzamerhand een inktzwarte lucht aan het vormen zijn. En ik ben bang, Tristan, bang voor de regen, en ik zit te hopen dat het over gaat, dat het weggaat, dat jíj weggaat, maar dat doe je niet. Natuurlijk niet. Je hebt geen band met mij, maar wel met hem, zijn hele leven heb je al een band met hem. En ik wilde dat ik een zelfde soort band had met jou, vriendschap, niets meer, familiebanden of hoe je het noemen wilt. Jij hebt niets met mij, je kan mij niet los van hem zien want vanaf het moment dat je me zag hoorde ik bij hem. En nog steeds, nog steeds – ik hoor bij hem en jij bij haar (sinds kort dan) en dat zal nooit veranderen. En dat wilde ik ook niet. Ik hoor bij hem. Ik hoor niet bij jou. Ik had het ook niet gewild, maar nu wil ik het wel. Alleen nu is het te laat.
|