dan jij/jou

[faan]

Ik wil weten wat het goede is:

Ze vinden mij leuker dan jou/jij.
Was ik maar zoals jou/jij.
Je moet het net als mij/ik doen.

[rampenstamper]

Ze vinden mij leuker dan jou.
Was ik maar zoals jij.
Je moet het net als ik doen.

[Balance]

Je kan het vaak zelf controleren door de zin langer te maken. Gebruik daarvoor de persoonsvorm. Even twee voorbeeldjes:

Ze vinden mij leuker dan jou/jij.
Hier is de persoonsvorm 'vinden' en dus ga je dit werkwoord nog een keer gebruiken. Je krijgt dan: ze vinden mij leuker dan dat ze jou vinden.

Was ik maar zoals jou/jij.
Persoonsvorm = was (werkwoord 'zijn')

Dat wordt: was ik maar zoals jij bent.