Zachtjes deint de boot over het water, ik laat me meevoeren door de zilte geur van zout water en het gekras van de meeuwen die alsmaar rondjes vliegen boven mijn hoofd. Een koel briesje waait door mijn haar, het maakt me slaperig. Ik droom.
In mijn droom ben ik een wit met grijs gekleurde meeuw. Mooi van lelijkheid zei mijn vader ooit, en ik ben het roerend met hem eens. Ik blijf hangen op de wind, laat mijn behoefte vallen op felgekleurde bijbootjes en pik hier en daar wat sopperig brood uit het water. Er zijn allicht betere manieren om je kostbare tijd aan te besteden, maar als meeuw zijnde weet ik niet beter. Ik geniet van het feit dat ik kan vliegen, en blijf vliegen tot ik echt niet meer kan, en gedwongen word even te rusten. Het water voelt koel aan op mijn verenmantel.
Wanneer ik ontwaak uit mijn droom is de eens zo heldere lucht dicht getrokken, en ziet ze er dreigend uit. De regendruppels maken grote kringen in het donkere water. Het begint steeds harder te regenen, en mijn medepassagiers zijn naar binnen gevlucht. Een koude rilling glijdt over mijn rug, maar ik weiger eraan toe te geven en naar binnen te gaan. Het is me te benauwd binnen. Te muf, te vol, te rokerig. De doordringende geur van zweet en vis die daar hangt maakt me misselijk. Inmiddels ben ik helemaal doorweekt, maar ik voel er niets van. Ik kijk naar het naderende onweer, een wonder van de natuur, mijns inziens. Met grote ogen kijk ik naar de bliksemschicht die niet ver van de oude vissersboot in het water slaat. Als klein meisje was ik al onder de indruk van de kronkelende straal licht die vanuit het niets uit de hemel op de aarde kwam. Mijn grootmoeder maakte me destijds wijs dat God daarmee de mensheid waarschuwde, omdat hij door hen tot woede gedreven was. Dat heb ik echter nooit geloofd.
De storm is over en de vissers gaan weer aan het werk alsof er niets gebeurt is. Sommige van hen kijken me schichtig aan. Het doet me niets. Vol bewondering kijk ik toe hoe het ene gevulde net met zilveren kronkelende vissen na het andere aan boord getrokken word. Als het weer licht word zijn we terug aan wal, ik bedank de kapitein voor zijn gastvrijheid en stap van boord. Het lijkt alsof de stenen hetzelfde ritme hebben als de golven…
|