Diep in gedachten verzonken schrok ik opeens op. Schaterend gelach deed mijn oren letterlijk trillen. Ik keek om me heen. Een meter of dertig verderop stond rondom een aantal rode scooters een groepje jongeren. Hun geblondeerde haren staken fel af tegen de muur achter hen, ook al was deze met graffiti bespoten. Iemand had blijkbaar iets leuks meegemaakt.
Vanuit de schaduw bekeek ik ze, om scherp beeld te krijgen moest ik mijn ogen samenknijpen. Ik had mijn bril thuis laten liggen. Je hebt geen bril nodig om te kunnen verdrinken.
Zo bleef ik even staan, hield mijn hoofd een beetje schuin en zag hoe één van de meisjes een sigaret opstak. Ik kende haar. Groep vijf was het, denk ik, dat we bij elkaar in de klas zaten.
Geïrriteerd door het feit dat ze steeds een andere jongen om de nek vloog wilde ik haar toeschreeuwen: “Emma! Was jij het niet die bang was voor scheldwoorden, die huilend de klas uitliep toen iemand een boekbespreking hield over een verhaal met een monster erin?”
Ik deed het niet. Olivier had me nadrukkelijk verteld met niemand behalve hem meer contact te hebben. Ik besloot een kleine omweg te nemen. Terwijl de naam ‘Olivier’ nog door mijn hoofd na-echode begon ik wat harder te lopen. Het viel mij op dat hoewel de zon al bijna onder was, de schaduwen van de bomen er nog net zo uitzagen als voorheen, precies hetzelfde als de ochtend die voorafging aan al dit, deze wandeling, dit scenario.
Als ik over straat loop tel ik geen stenen. Zo’n persoon ben ik niet. Liever tel ik andere dingen. De acht knopen van mijn jas, de zes littekens op mijn handen: dingen waarvan je voordat je begint met tellen al het aantal weet. Ik houd van zekerheid.
Terwijl ik al knopentellend verder liep passeerde ik de etalage van een klokkenmaker. Gecharmeerd door de stijlvolle, ouderwetse koekoeksklokken aan de muur bleef ik even staan kijken. Opeens gingen de deurtjes open, en tien keer zag ik de snavels van de vogeltjes op en neer gaan. Verdomme, het was dus al tien uur. Ik zou te laat komen en dan zou Olivier nog bozer zijn dan hij de dag daarvoor was geweest.
Angstig keek ik om me heen. Er moest toch een snellere manier zijn bij de rivier te komen dan lopend. Ik had de keuze uit drie fietsen, ze stonden netjes naast elkaar in een steegje. Je moet begrijpen dat ik geen crimineel persoon ben, maar dit was anders. Dit was een zaak van leven en dood.
---
Dit is het begin. Ik schrijf eigenlijk bijna nooit verhalen en alhoewel ik wel veel lees, heb ik er niet zo veel verstand van. Graag zou ik dus meningen en kritiek horen (Is de eerste zin inhoudelijk wel mogelijk?). Ik ben er nog niet helemaal uit of ik dit een echt lang verhaal wil laten worden, of dat ik er alleen een 2e stuk van soortgelijke lengte aan toe ga voegen. Ik ben in ieder geval al wel bezig met een vervolg. Mochten jullie het nou zo slecht vinden dat jullie dat vervolg echt compleet overbodig vinden, laat het me dan weten .. bespaart mij de moeite van het schrijven

(o wat een foute instelling) .