Voor Nederlands moet ik een gedicht analyseren en op zich lukt dat wel, alleen snap ik de laatste strofe niet echt:
Landelijke liefde I
Wij stonden gebogen over de vliet;
Daaronder leken onze gezichten
Ziende uit een toekomst, toen een lichte
Rimpeling ons glimlachen liet:
Ons spiegelend zooals wij niet
Meer konden zijn. Nooit meer? Ik vroeg haar:
‘Laat alles worden zooals vroeger.’
Zij gaf geen antwoord. Haar voetje stiet
Een steen in ’t water en terstond
Verdwenen we. Zoo was het altijd:
Verschijnen, verdwijnen, weerzien, afscheid,
Zoeken in elkaars oogen en mond.
Een zoen, niet bij machte kortstondige weelde
Te geven, dien alleen het voorgevoel
Van het wellicht voor ’t laatst te doen
Een zekere ernstige wellust verleende.
J. Slauerhoff
Kan iemand mij uitleggen wat met deze regels (de dikgedrukte dus) precies wordt bedoeld?
Ik snap vooral het 'niet bij machte kortstondige weelde te geven' niet.
|