|
het geheim van de embix
Hoofdstuk 1
Er was eens een embix. Hij was helemaal besodemieterd. Hij was ook fel begeerd en hij keek nooit iemand aan.
Ik kwam de embix tegen op een loodgrijze en kletsnatte dag, in het park. Hij droeg een grote bruine jas waar hij bijna helemaal in verdween.
"Goeiemiddag," mompelde hij vanuit de jas.
"Goeiemiddag!" zei ik verbaasd. "Eh... wie bent U?"
"Ik ben de embix," zei hij. "Ik ben helemaal besodemieterd, fel begeerd en ik kijk nooit iemand aan."
Dat vond ik nogal vreemd, maar ik wilde niet onbeleefd lijken en zei dus alleen maar: "O."
De embix was midden op het pad blijven staan.
Ik wou eigenlijk wel graag doorlopen, maar dat was vast ook onbeleefd. En eerlijk gezegd was ik ook wel erg nieuwsgierig.
"Eh..." begon ik weer. "Waarom kijkt U nooit iemand aan?"
De embix bewoog zich even in zijn grote jas. "Omdat ik helemaal besodemieterd ben," zei hij.
"O," zei ik weer. Ik wist niets beters.
"Daarom draag ik ook deze jas," zei de embix. Zijn hoofd, dat ik toch al nauwelijks kon zien, verdween nu helemaal in de jas.
Ik kon het niet laten en vroeg: "Maar waarom bent U dan fel begeerd?"
Ergens diep uit de kraag van de jas kwam de stem van de embix: "Omdat ik nooit iemand aankijk."
Daar moest ik even over nadenken. Terwijl ik dat deed, probeerde ik de embix aan te kijken. Maar ik zag enkel jas.
Misschien... dacht ik, ziet hij er onder die jas wel heel mooi uit. Of heel wijs. Of heel koninklijk. Of zo.
Toen dacht ik: begeer ik hem nu ook fel...?
Nee, dacht ik toen. Hoe kan ik nou iemand begeren die alleen maar een jas is? Van de buitenkant dan.
Maar op dat moment gebeurde er iets vreemds. Een knoop van de jas schoot plotseling los en uit de opening kwam een hand tevoorschijn die bliksemsnel de knoop weer vastmaakte.
Het was de mooiste hand die ik ooit had gezien.
Ik voelde mijn wangen warm worden.
Nu begeer ik hem ook fel, dacht ik en heel even stak ik mijn eigen hand uit om de jas van de embix aan te raken.
Toen zei ik: "Nou, tot ziens maar weer," en ik liep vlug door.
Ik durfde niet meer om te kijken.
Het regende nog steeds.
Hoofdstuk 2
Het was een sombere avond in oktober en ik had er genoeg van. In mijn eentje liep ik door het park te wachten tot ik er geen genoeg meer van had.
Het duurde lang en ik vroeg me af waar ik nou eigenlijk zo genoeg van had. Ik weet het niet, dacht ik.
In de verte kwam iemand aanslenteren. Ik kon niet zien wie het was, maar ik wilde graag iemand tegenkomen, al was het maar om te vragen hoe laat het was.
Ik ging sneller lopen en al gauw was ik dichtbij de persoon.
Mijn hart bonsde en mijn wangen werden warm. Ik herkende hem. Ik zag het aan zijn jas.
Ik wachtte tot hij dichtbij genoeg was en zei toen met een rare piepstem: "Dag embix."
De embix zag er net zo uit als eerst, alleen had hij nu een capuchon op. Daaronder was zijn gezicht alleen een donkere vlek.
"Goeiedag," zei hij.
Toen liep hij door. Dat had ik niet verwacht en uit pure verwarring bleef ik zelf staan.
Ik draaide me om en keek hem na.
De embix had nog geen drie passen gedaan of ook hij stond stil. Hij draaide zich om en terwijl hij zijn onzichtbare gezicht naar me toe wendde vroeg hij: "Wie bent U?"
"Ik ben Nesca Fé," zei ik met diezelfde rare stem.
De embix zei: "Aha."
Het was even heel stil. Toen vroeg de embix: "Begeert U mij ook fel?"
Toen deed ik iets doms. Ik had 'nee' moeten zeggen.
Maar inplaats daarvan zei ik: "Ja."
"Zo," zei de embix.
Hij draaide zich om en liep door.
Verbaasd keek ik hem na. Hij liep vlugger dan eerst en was algauw in het duister verdwenen.
Dit was bijzonder vreemd. Hij had 'zo' gezegd en was verdwenen zonder te groeten. Blijkbaar had hij plotseling haast. Maar waarom?
Plotseling dacht ik: Misschien wil hij wel niet fel begeerd worden.
Het was een eigenaardige gedachte en ik had het gevoel dat ik hem niet zelf had bedacht.
Er zat trouwens wel iets in. Wie wilde er nu fel begeerd worden? Zou ik dat zelf soms willen? Nee, dacht ik. Dat zou ik niet willen.
Langzaam begon ik te lopen, in de richting waarin de embix was verdwenen. Ik dacht: zal ik hem inhalen en zeggen dat ik hem helemaal niet fel begeer?
Toch maar niet, dacht ik. Dat komt de volgende keer wel.
Ik voelde me opeens heel erg leeg.
Het begon te regenen.
Hoofdstuk 3
Op een mooie, zonnige middag in oktober reed ik op mijn fiets door de stad. Het was niet erg druk, hier en daar reed een auto, en de meeste winkels waren dicht.
Plotseling dacht ik aan de embix.
Het was twee weken geleden dat ik hem voor het laatst had gezien, op die vreemde avond in het park. Ik had daarna nog veel aan hem gedacht. Maar de laatste paar dagen was ik hem eigenlijk vergeten.
De embix, dacht ik. Nu herinnerde ik het mij weer.
De embix met zijn grote bruine jas. Helemaal besodemieterd en fel begeerd, dacht ik, en hij kijkt nooit iemand aan. Ik was hem twee keer tegengekomen en hij had heel vreemd gedaan. En toch, dacht ik, vond ik hem eigenlijk wel aardig.
Misschien, dacht ik even later, kom ik hem wel tegen als ik straks naar het park ga.
Nog weer even later besloot ik naar huis te gaan en de weg door het park te nemen. Op de een of andere manier wist ik zeker dat de embix daar zou zijn. Dat moet, dacht ik.
Ik fietste heel hard, maar toen ik bij het park kwam ging ik ineens heel erg langzaam fietsen. Hij is er vast niet, dacht ik. Maar op hetzelfde moment zag ik hem. Of liever gezegd, ik zag een grote bruine jas met een capuchon, die op een bankje zat in de schaduw van een boom.
Nu fietste ik zo langzaam dat ik bijna stilstond, want ik durfde plotseling niet meer.
En tegelijkertijd wilde ik de embix juist heel graag ontmoeten.
Ik ging iets harder fietsen en toch nog eerder dan ik had verwacht was ik bij het bankje van de embix. Ik remde. De embix keek op. Zijn gezicht was volkomen overschaduwd.
"Dag embix," zei ik.
"Dag Nesca Fé," antwoordde hij.
Ik slikte. Hij was mijn naam niet vergeten.
Langzaam stapte ik van mijn fiets en ik ging naast de embix zitten. Het was een hele tijd stil.
Ik moet het hem vragen, dacht ik. Dat moet. Anders kom ik het nooit te weten.
"Heeft U er wel eens genoeg van?" vroeg ik.
De embix draaide zijn gezicht naar mij toe, maar ik kon het nog steeds niet zien.
"Waarvan?" vroeg hij.
"Van fel begeerd worden."
De embix keek weer voor zich. Zijn hoofd en schouders waren een beetje gebogen.
"Ja," zei hij.
Ik knikte en zei dat ik me dat best kon voorstellen. Maar kan ik dat? vroeg ik me af. Ik weet daar helemaal niets van.
De embix keek nog steeds voor zich uit en zei niets.
Ik wilde hem nog veel meer vragen, maar in plaats daarvan keek ik ook voor me uit en zweeg.
Het was heel stil.
Deze stilte is kostbaar, dacht ik. Deze stilte moet niet verbroken worden.
Heel lang zaten we daar, de embix en ik.
__________________
Eat jazz, drink sunshine, listen to honey, talk to tea
|