Ik verveel me, ben lam maar kan niet slapen, dus heb ik maar besloten een verhaal te schrijven. Het idee zit al langere tijd in mijn hoofd en nou heb ik zin om het uit te werken. :>
------
Moeizaam tilde hij zijn verweerde lichaam uit bed. De zichzelf eindeloos herhalende rituelen – aankleden, haren kammen, tanden poetsen. Hij mocht dan wel blind zijn, maar dat maakte hem nog niet onverzorgd. Zijn moeder heeft hem vroeger altijd verteld dat de buitenwereld het zicht behouden heeft, en dat hij er daarom altijd voor moest zorgen dat hij er op z’n minst netjes uitzag.
Drie stappen naar voren, vijf stappen naar links. Het kloppen van de blindenstok op het tapijt, het opengaan van een deur. Een gang door, een kwartslag draaien en de volgende deur open doen. Al wist hij niet hoe zijn huis er uitzag, zich er in oriënteren kon hij best.
Zoals altijd ging hij op weg naar het park voor zijn dagelijkse wandeling. Zijn stok zwaaide fier in de rondte en hij telde de stappen af, zoals hij zijn hele leven al gedaan had. Immers, geen enkele blindegeleidehond kon op tegen de eeuwige macht der getallen! Vierenzestig stappen naar links, wachten op het snelle getik van het stoplicht, oversteken. Zesentwintig stappen naar voren, negentien naar rechts, bruggetje over – het hout galmde altijd zo leuk onder zijn zware voetstappen – en dan was hij er. Tof.
Hij was nog niet bij het stoplicht aangekomen, toen hij iets in de lucht voelde hangen. Anders dan gewoonlijk, afwijkend van de routine. Hij snoof de frisse ochtendlucht op en niesde. Het zal wel niets zijn. Verbeelding. Alsof er ooit wat gebeurt in het stille dorpje dat zich zijn woonplaats noemen mag. En zo hoort het, in een wereld waarin alles donker is kan men geen onverwachte gebeurtenissen gebruiken.
Drieënzestig, vierenzestig, stoplicht. Op het knopje drukken, afwachten. Tik, tik. Tik, tik. Tiktiktiktiktik! Doorlopen.
Eén, twee, drie, vier, vijf. Zes? Zijn hart maakte een sprongetje. Bij de zesde stap zette hij zijn voet bijna in het Niets. Een gat, een rioolluik dat openstaat, kwajongens die een paar tegels weg hadden gehaald? Verdomd. Aftastend klopte zijn stok tegen de randen. Hij kon niet bij de overkant, er overheen stappen zou een slecht idee zijn. Kut. Dat wordt omlopen.
Voorzichtig, goed onthoudend hoeveel stappen hij welke kant op zet, hervatte hij zijn weg. Zijn stok, de scout, de verkenner, voor hem uit gestoken. Ah! Daar was het einde van het gat al. Zelfingetogen stapte hij naar voren. Drie stappen, vier stappen. De vijfde stap liet echter op zich wachten – een snerpende pijn verspreidde zich door zijn voorhoofd. Blijkbaar was hij tegen een soort van muur opgelopen. Een kort scheldwoord vloog de ochtendmist in, hij schopte zachtjes tegen de muur en draaide zich een kwartslag om. Opgeven? Mooi niet! Vroeg of laat zou hij het zo begeerde bankje in ’t park bereiken, kostte wat ’t kost. Iets voorzichtiger ging hij verder, maar erg ver kwam hij niet. Een groot voorwerp versperde hem de weg. Het metaal voelde koud en nat onder zijn handen aan. Het deed hem denken aan de pudding van zijn moeder, alleen dan hard. En niet eetbaar, waarschijnlijk. Ongeduldig liep hij er omheen, zijn linkerhand glijdend op het metalen ding. Net op tijd wist hij zijn snelheid te remmen – ook hier zat een muur. Een lichte golf van paniek maakte zich even meester van hem en bracht een zure brok omhoog in zijn keel. Een paar stappen naar links – een gat, gevuld met iets zachts. Hij bukte en voelde er aan – zand. Wat deed het hier? Hij was een oude man, zijn leven was gehuld in ’t duister, wat voor een wrede geest zou zijn omgeving zodanig willen veranderen dat hij er geen grip meer op had?
En grip had hij niet meer, dat was duidelijk. De werkelijkheid ontglipte hem als een sardientje in een bak met olie. Hoeveel stappen had hij gezet toen hij tegen de eerste muur opbotste? Tien, twintig? De pijn bonsde nog na in zijn voorhoofd en hij voelde aan de opbollende bult. Dertig? Hij moest niet vergeten om wat jodium op de bult te doen als hij thuis was. Thuis! Veertig? Aarzelend deed hij een stap op het zand. Een tweede, een derde. Struikelde over een voorwerp en viel op de grond. Verdomd, driewerf verdomd! Dan maar kruipend. Tastend in het donker bewoog hij zich voort. Wacht eens even, waar was zijn stok? Een tweede paniekgolf, ditmaal heviger dan de eerste, kwam omhoog. Hij moest zijn stok hebben! Vlug kroop hij terug, af en toe stilstaand en grijpend, tastend in het zand. Onvindbaar. Hij ging zitten en deed zijn handen voor zijn gezicht. Wat was dit voor een val? Dood, verderf aan de organizatoren ervan! Aan stukjes snijden en aan de hyena’s voeren! Nooit, nooit zou hij hier uitkomen. Het was een doolhof vol onbegrijpelijke dingen, opdoemend in het donker. Hoeveel waren het er? Wat waren het, uberhaupt? Muren, gaten. Wanhoop en paniek, overal. Nog nooit ervaarde hij het donker om zich heen zo vijandelijk. Wat moest hij nu? God, wat moest hij doen?
Tiktiktiktiktik!
Een bekend geluid! Het stoplicht, hier in de buurt! Hij sprong op en begon te rennen. Tegen muren opbotsend, struikelend, schrammen en sneeën bedekten zijn lichaam en verbrandden het. Het kon hem niets schelen. Zolang hij het stoplicht maar wist te bereiken voor het getik zou stoppen, zolang hij er maar op tijd zou zijn! Anders zou hij weer stranden in de duisternis, geen houvast meer hebbend. Dat zou hij niet aankunnen. Rennen, rennen! Het getik was dichtbij, zo heerlijk dichtbij dat hij de laatste druppel zelfbeheersing verloor. Een witte flits, pijn doorkliefde zijn lijf, en daarna voelde hij niets meer.
..het schrale ochtendlicht verlichtte het pleintje. Midden op het kruispunt ernaast lag een oude man, gehuld in stoffige kleren. Op zijn voorhoofd pronkte een enorme bult, hier en daar waren blauwe plekken en schrammen op zijn huid te zien. Zijn hoofd had een gruwelijk onnatuurlijke hoek aangenomen ten opzichte van zijn lichaam, onder hem was een donkere plas bloed te zien. Een verschrikte man ijsbeerde ernaast en kwebbelde iets in zijn mobiele telefoon. Hij was op weg naar zijn werk en wilde net oversteken, toen hij een verwilderde oudere op de weg af zag rennen. Een kleine vrachtwagen schepte de arme kerel.
De vrachtwagen in kwestie stond ernaast. Behalve een schuldig kijkende bestuurder bevatte de vrachtwagen ook stoeptegels. Het bovengenoemde pleintje zou namelijk opnieuw betegeld worden. De oude tegels waren hier en daar al weggehaald en in grote stapels neergezet. Om het compleet te maken lagen er schoppen en andere voorwerpen van arbeid verspreid over het werklandschap en stond er een kleine hefboomtruck in het midden van wat ooit het plein was – alvast, om de nieuwe tegels snel uit te kunnen laden.
Ook stonden er een aantal bordjes aan de randen. Op de meeste stond: “PAS OP – gemeentewerken.” En op sommigen: “HET SPIJT ONS VOOR HET ONGEMAK – binnen een week is uw Koningsplein weer zo goed als nieuw.”
------
Tot zo ver.

Mja, waarschijnlijk heeft 't verhaal flink wat verbeteringen nodig, maar ik wil 't alvast posten. (a) Extra kritiek is nooit weg. Ideeen voor de titel zijn ook altijd welkom, de huidige zuigt een beetje.