“Als je wilt huilen en geen opluchting erin herkent, en je tranen blijven zitten achter je ogen. Als je je klein en kwetsbaar voelt, alleen misschien, vast in de eenzaamheid die je zelf hebt gecreëerd. In welke illusie moet je dan vluchten? In welke fantasie raak je je problemen kwijt? Wie kan de muren doorbreken, die je om je heen hebt gebouwd? Wie kan je redden als je jezelf al uit het oog hebt verloren?” Zoveel vragen, zoveel dingen die ik niet begrijpen kan. Niemand schijnt het mij het te kunnen uitleggen want er volgt een lange stilte. Fraukje blijft voor zich uitstaren, ze neemt niet de moeite om haar tranen weg te vegen. Zelfs Vera houdt deze keer haar mond. Langzaam sla ik een bladzijde om, klaar om verder te gaan, om alle gedachten en momenten voor te lezen, die Treintje op heeft geschreven in haar dagboek.
“Als duisternis je beste vriend is, de enige die je kent en je kunt vertrouwen. Als je gewillig gevangen bent in donkere gedachten, en de dood als enigste je begrijpt. Je alleen bij hem de warmte kunt voelen uit zijn ijskoude gedaante. Als je het gevoel hebt dat zuurstof je lichaam vergiftigd en pijn je altijd met open armen ontvangt, je heen en weer wiegt tot de eeuwige slaap. Besef je dan dat het leven je allang heeft verlaten?”
Hoe langer ik mijn ogen over het bekladde papier laat glijden, hoe moeilijker ik het vind om deze woorden voor te dragen. Ik kan mijn tranen nauwelijks bedwingen, Vera ziet het, en slaat een arm om me heen. Met haar andere hand pakt ze Treintjes dagboek.
“Hades neem mijn gedachten en sleep mijn lichaam mee in het binnenste van de wereld. Naar de kern, het middelpunt, waar ik je gezelschap zal houden voor eeuwig. Laat me rusten in uw onderaardse huis waar ik warmte en geluk niet langer meer verlangen zal.” Vera slaat het boekje dicht en buigt haar hoofd.
“Hoe kon ze? Waarom? We waren toch haar beste vriendinnen? Wij hadden haar toch wel altijd geaccepteerd, ook al was ze anders?” Ook op deze vragen wisten we geen antwoord, en de stilte leek nu pijnlijker dan ooit.
|