hoi,
een vriend van me vroeg of zijn verhaal op het forum wilde zetten, hij is benieuwd naar de reacties. ik ook trouwens dus kom maar op
----------------------------------------------------------------------
Eeuwenlang hebben wij Hoogelfen in vrede geleefd in ons wonderlijke thuisland: Quel’Thalas.
In gelukzaligheid beoefenden wij de magie van ons ras, gebonden aan het land en de heilige wateren van ‘Zonnebron’.
Wij waren prietsers, krijgers, wijsgeren, en artiesten en bezaten grote kennis van de wereld om ons heen.
Wij dachten dat niets tussen ons en een vreedzaam voortbestaan kon komen…
Tot de dag dat dood in levende lijve naar het heilige huis van de Hoogelfen kwam.
Nu is alles dat er over is van het aloude, glorieuze Quel’Thalas:
As
Ruïnes
Dood
Wij zijn nu de Bloedelfen
Wij zullen onze wraak hebben
-----------------------------------------------------------------------
Hoofdstuk 1 – Twee helften
Tussen de eindeloze rijen van de dennenbomen van de Zilverpijnbossen steeg een rookkolom op naar de hemel. Het was een zwarte, vettige rook en zelfs iemand die verkouden was zou de kenmerkende geur van verbrand vlees erin kunnen herkennen. Aranir veegde het zweet van zijn gezicht. De gigantische hitte die gepaard ging met het oproepen van de vernietigende magie van de bloedmagiër bleef altijd onnatuurlijk lang hangen. De magiër in kwestie stond broedend naar de verkoolde lijken van zijn vijanden te kijken. Tanin Haviksvleugel negeerde de hitte alsof die er niet was, net zoals hij zijn hele omgeving negeerde. Aranir wist dat dit hoogstwaarschijnlijk slechts schijn was. Iemand die niet goed oplette bleef heden ten dage vaak niet al te lang in leven. ‘Tanin!’, riep Aranir, ‘Ik zou het heel erg waarderen als je de volgende keer wacht tot ik het bevel geef.’ Toen de bloedmagiër niet antwoordde maar hem alleen maar indringend aankeek voelde Aranir de woede in zich opborrelen. ‘Bloed en hel!’, grauwde hij, ‘Je hebt bijna drie van mijn soldaten in vlammen doen opgaan.’ In reactie trok Tanin een wenkbrauw op en draaide zich om, om weg te lopen. Toen hij dat zag verdween Aranirs woede als sneeuw voor de zon en werd vervangen door iets anders: verdriet en bitterheid. Hoe was het mogelijk vroeg Aranir zich af, dat een Hoogelf, zo de waarde van het leven, en vooral het leven van zijn medeëlfen, uit het oog kon verliezen. ‘Tanin’, sprak Aranir, nu zachter, ‘Als ik je er nog één keer op moet wijzen dat je voorzichtiger moet zijn blijf je maar achter.’ De bloedmagiër bleef staan en keek Aranir weer recht in zijn ogen. ‘Ik zal niet toestaan dat jouw haat datgene wat er nog over is van ons ras in gevaar brengt.’, vervolgde Aranir. Er verscheen een koud glimlachje op Tanins lippen: ‘Ik hoor je, Aranir, je wil zal geschieden.’ Daarna liep hij weg van het slagveld.
‘Waar denk je dat hij heengaat?’, vroeg Daeron. ‘Ik weet het niet.’, antwoordde Aranir, ‘En eigenlijk geef ik er nu even helemaal niets om!’ De sergeant fronste zijn wenkbrauwen in een gebaar van afkeuring: ‘Als Tanin er niet was geweest zou er ongetwijfeld één van die vervloekte aaseters ontsnapt zijn. Hij heeft ons gered, en het is niet de eerste keer.’ Aranir glimlachte en draaide zich om, om Daeron recht in zijn gezicht te kunnen kijken. Daerons kundig gesmede wapenrusting en wapens waren zoals alles van elfenhande functioneel maar elegant. Een middellang zwaard, een met metalen vleugels versierde helm, een lang schild en een solide maliënkolder waren al eeuwenlang de standaarduitrusting van de infanterie der Hoogelfen. Aranir vroeg zich treurig af of ook dit op den duur verloren zou gaan. ‘Je hebt gelijk, zoals gewoonlijk.’, zei Aranir. ‘Zonder Tanins magie en de hulp van zijn soldaten zouden de ondoden ons al weken geleden vernietigd hebben. Maar toch moeten we blijven onthouden dat zijn weg niet de onze is. Het enige waar hij om geeft is wraak, zelfs ten koste van Elfenlevens. Wij moeten het erfgoed van de Hoogelfen bewaren.’ Op dat laatste legde Aranir de nadruk. ‘Ik weet het.’, mompelde Daeron, “Ik heb wel opgelet toen vrouwe Adariëlle sprak maar…’ Toen faalde Daeron en zijn stem ging over in gemompel. Aranir glimlachte: ‘Ik begrijp het. Soms is het makkelijker om gewoon alles te vergeten. In omstandigheden als deze zal iemand zich sneller fixeren op haat dan zich liefde en schoonheid herinneren.’ Het tweetal werd onderbroken door een jonge boogschutter die gehaast aan kwam snellen. ‘Wat voor nieuws breng je?’, vroeg Daeron, ‘Slecht nieuws neem ik aan?’ De boogschutter knikte: ‘Meer aaseters en…’, ze aarzelde even, ‘Ik zag een gruwel.’ ‘Gruwel!’, gromde Aranir, ‘Slecht nieuws inderdaad. Daeron, verzamel de troepen. We gaan! Tanin zoekt z’n eigen weg maar, dat doet hij anders ook altijd.’ ‘Heer!’, riep één van de soldaten en hij wees naar de lucht, ‘Gargolen, we zijn gezien!’ ‘Hellevuur’, snauwde Daeron, ‘Iedereen, rennen, nu!’ Binnen de kortste keren waren de Elfen tussen de bomen verdwenen.
Tanin Haviksvleugel knielde neer in het struikgewas. Op nauwelijks drie meter afstand waren vijf aaseters druk bezig om het lijk van één van hun soortgenoten van vlees te ontdoen. Met hun al te menselijke klauwen scheurden ze lappen vlees van hun prooi af om die vervolgens in één hap achterover te slaan. Fascinerend vond Tanin het dat, hoeveel ze ook aten, deze wezens altijd honger leken te hebben. ‘Honger’ Het woord echode in Tanins hoofd. Ja, zelf wist hij alles van honger.
Aranir snelde met lange passen tussen de dennenbomen door. Rechts en links van hem, tussen de schaduwen, renden zijn soldaten. Zelfs met hun zware bewapening kwamen de Elfen in het bos verrassend snel vooruit. Achter hen weerklonk het naargeestige gehuil en geschreeuw van de aaseters en tot Aranirs grote zorgen, maar niet tot zijn verassing, kwamen de geluiden steeds dichterbij. “Daeron!”, brulde Aranir. Binnen enkele seconden was de sergeant aan zijn zijde. “Heer?”, vroeg Daeron. Zijn gezicht verried geen spoortje inspanning. “Verzamel de mannen.”, antwoordde Aranir. “Op mijn teken draaien we ons om en vallen we aan. Misschien kunnen we ze uiteen jagen. Dat zou ons de tijd geven om er vandoor te gaan.” Daeron knikte en begon bevelen te schreeuwen. Aranir hoopte dat zijn plan zou werken, anders zouden hij en zijn mannen heel snel voer voor de aaseters zijn.
Een rood waas van haat vervulde Tanins blikveld. Zijn ravenzwarte haar dat tot op zijn schouders reikte plakte tegen zijn slapen. Druppels zweet liepen langs zijn gezicht. Zijn scherpe kin en neus deden hem op een havik lijken, geënt op zijn doel. Rechts van hem vochten twee Bloedelfen rug aan rug tegen een massa aaseters. Voor hem stond een andere Bloedelf het lichaam van zijn gevallen kameraad te verdedigen. Een priester gebruikte zijn helende krachten om de elf weer op de been te krijgen. -“Voor Quel’Thalas, voor wraak!”- De strijdkreet echode over het slagveld. Twee spreukbrekers storten zich in het gevecht. Tanin reikte naar de dodelijke magie die hem eigen was. Vuur vervulde hem, vuur doodde de vijand…
De charge van de Hoogelfen beukte in de massa aaseters als een hamer. Aranirs voorspelling was correct geweest. De vijand, niet voorbereid op zulk fel verzet, vloog alle kanten uit in een poging om te ontsnappen aan de zwaarden en pijlen van de elfen. Aranir bracht zijn zwaard met al zijn kracht neer op de schedel van een aaseter en keek om zich heen. Het gevecht was kort geweest maar bloederig. Overal lagen lijken, gelukkig allemaal aaseters. Het mos was hier en daar eerder rood dan het normale donkergroen. Aranir was net van plan om het bevel tot de terugtocht te geven toen een waarschuwing tussen de bomen weerklonk. ‘Gruwel!’ Voor drie elfen kwam de waarschuwing te laat. Een gigantische bijl kliefde de eerste dwars doormidden. De tweede werd verpletterd onder de gigantische knots van het wezen terwijl de derde opgetild en aan stukken gescheurd werd. Een uiterst kwaadaardige berg aan elkaar genaaide hompen vlees, de beste beschrijving voor een gruwel. Het wezen in kwestie had vier armen was ruim drie meter hoog en twee meter breed en was voor die omvang, gevaarlijk snel. Met twee sprongen stond Aranir oog in oog met het monster. Tijd voor één van hen om te sterven.
Geflankeerd door twee spreukbrekers brandde Tanin zich een pad door een zee van vijanden. Dit gevecht bleef maar voortwoeden. Er moest een einde aan komen, en snel. Hij moest die vervloekte Necromagiër zien te vinden. Als je elke vijand twee keer moest doden bleef je bezig. Magie kende veel verschillende vormen van beoefening. Van de onschuldige magie die je gebruikte om de groei van bepaalde bloemen te bevorderen tot het oproepen van demonen. Necromagie was zonder twijfel de meest weerzinwekkende en Tanin huiverde toen hij de duistere magie recht voor zijn neus in werking zag treden. Een pas gesneuvelde aaseter krijste woordloos toen het vlees van zijn botten verdween en zijn bewustzijn werd teruggesleept naar het lichaam om de wil van de Necromagiër te dienen. Tanin verzengde het geraamte en twee aaseters zonder er verder bij na te denken. Hij glimlachte, nu wist hij waar de Necromagiër zich verborg. Achter de bomen, rechts van hem…
Hoogst irritant, bedacht Aranir terwijl hij voor de derde maal zijn zwaard tot aan het gevest in de gruwel dreef. Deze wezens wisten niet wanneer ze dood moesten gaan. Het bleef maar doorgaan. En juist DAT kwam Aranir op dit ogenblik even heel slecht uit want als ze dit niet snel afmaakten zouden de aaseters de tijd krijgen om hun angst voor elfenstaal te overwinnen en en masse terugkomen. Aranir wist net op tijd weg te duiken om de bijl van de gruwel te ontwijken. Ook de knots miste hem op een haar na. De elf probeerde afstand tussen hemzelf en het beest te scheppen maar vanwege de grote hoeveelheid vergoten bloed was de mossige grond glibberig geworden. Aranir belande met een luide klap ruggelings op de grond. Beangstigend snel was de gruwel bij hem en het hief zijn bijl op om de elf dwars doormidden te slaan. Aranir voelde een lichte spijt toen hij zijn einde zag naderen. Daerons stem bulderde door het bos: ‘Vuur!’ Het geklap van elfenbogen en het doffe tsjok van inslaande pijlen liet Aranir weten dat hij gered was. Zelfs met zeven pijlen in zijn lichaam leek de gruwel te overwegen om door te gaan maar het wezen stortte uiteindelijk toch ter aarde. Zwaar leunend op zijn zwaard hees Aranir zich overeind. Het gevecht was voorbij. ‘Hoeveel?’, vroeg hij aan Daeron. ‘Vijf’, antwoorde deze droevig, ‘Het hadden er veel meer kunnen zijn.’ ‘Vijf teveel.’, gromde Aranir, ‘Kom, we gaan.’ De elfen namen hun doden mee.
Tanin liet het gebroken lichaam van de Necromagiër uit zijn handen vallen. Nu deze eenmaal gestorven was, was het gevecht snel afgelopen. Vandaag was een goede dag geweest, veel vijanden gedood. Tanin glimlachte, wraak was o zo zoet.