De hond had ineens overgegeven. Maar dat gebeurde wel vaker. Toen verborg ze zich onder de struiken in de tuin. Dat deed ze niet vaker. Suf liet ze toe dat ze opgetild werd en naar binnen gebracht, wat ook nooit gebeurde. Ze werd zachtjes betutteld en geknuffeld, haar gezin denkend, hopend dat het maar gewoon een griepje was.
Het meisje werd door gejank wakker. Mensengejank, maar zo dierlijk dat ze er kippenvel van kreeg. Toen ze onder de dekens vandaan gleed en de trap af liep bevestigde wat ze zag wat ze al wist.
De hond, dood.
Gelijk liep ze weer de trap op, terug naar haar kamer. De bibberende stem van haar vader bezorgde haar kippenvel. Het is niet waar.
Ze kroop ver onder haar deken. Het is niet waar. Het gejammer van haar ouders bewees het tegendeel.
En toen vloog het haar naar de strot. De krop van verdriet die normaal in haar keel zat zakte naar haar buik, die verkrampte.
Sputterend sprongen de tranen uit haar ogen. Adem scheen ineens niet meer vloeiend naar binnen of naar buiten komen.
Achterlijke dingen als nooit meer hoeven thuis te komen voor de hond uit te laten komen in haar op. Er zal nooit mee gebedeld worden als ze eet.
Haar kussen wordt nat, en ze draait zich om, proberend haar verdwaasde vader uit te blokken. Ga slapen, eist ze van zichzelf. Morgen er pas aan denken. Ze is gewoon weg, naar het pension. Maar haar hoofd wil er niet aan. Lieve en vervelende gewoontes van de hond drongen zich aan haar op. En toen lag ze stil op de koude plavuizen. Het meisje was blij dat ze de kop van de hond niet meer had gezien. Ze had al eerder dode dieren gezien, en dan waren ze niet meer degene die ze kende. Ze wilde dat de hond levend zou blijven in haar gedachten.
De andere kant van haar kussen is nu ook nat. Ze pakt een zakdoek, snuit haar neus en gaat naar de wc om de kramp in haar buik weg te krijgen.
Haar vader roept nog steeds met zijn jammerende onvaste stem dat ze afscheid moet komen nemen. Maar dat is niet nodig, want er is niemand dood. En ze wil niet naar dat verlaten lichaam kijken. Haar vader eist het, en ze loopt weer de trap af. Kijkt weer naar het achterlijf van het lijk. Botst dan tegen haar broer aan als ze weer naar boven wil.
Boven kijkt ze uit haar raam naar buiten, de kille ochtend haar warme lijf omsingelend. Ze ziet haar moeder bij de losse steen staan, een kuil aan het graven naast de plekken waar de konijnenlijkjes liggen. Ze krijgt kippenvel van het geschraap van de schep over de grond. Laat het haar met haar handen doen. De schep geeft te erg aan dat er iets begraven wordt. En dat is niet zo, Trouble is alleen maar weg.
Ze sluit het raam weer af en gaat in de bed liggen. Ga slapen, eist ze van zichzelf. Vergeet.
__________________
“I have a friend who is a stripper. You’re much happier than her.”
|