recombinant-DNA-techniek, techniek waarbij de samenstelling van het DNA in een cel wordt veranderd. Hiermee is het mogelijk om in een cel een stukje erfelijke informatie, afkomstig van een andere cel, te plaatsen, waardoor de eerste cel eigenschappen krijgt die zij daarvoor niet had. Bacteriën kunnen op deze manier dusdanig ‘omgebouwd’ worden dat zij voor de mens belangrijke stoffen gaan maken. Voorbeelden van geneesmiddelen die op deze wijze gemaakt worden, zijn hepatitis B-vaccin, stollingsfactor VIII, TPA, interleukine en insuline.
Als gastheer wordt meestal een laboratoriumvariant van de darmbacterie Escherichia coli gebruikt, maar ook bepaalde gisten, schimmels, hogere planten of het DNA van bacteriofagen. Met speciale enzymen (restrictie-enzymen) kan het circulaire plasmide-DNA op één plaats worden doorgeknipt en vervolgens kan tussen de verkregen uiteinden een vreemd DNA-fragment worden gelast. Het aldus weer circulair geworden, doch vergrote plasmide-DNA wordt dan teruggebracht in de bacterie, waaruit het oorspronkelijke plasmide afkomstig is. Niet alleen het oorspronkelijke plasmide, doch ook het recombinantplasmide kan zich in de gastheerbacterie autonoom en doorgaans foutloos vermenigvuldigen.
Het gevaar van de recombinant-DNA-techniek is dat de bacteriecel wellicht andere (mogelijk gevaarlijke) eigenschappen krijgt dan verwacht. Dit is dan ook de reden dat het gebruik van deze techniek aan strenge veiligheidsvoorwaarden is gebonden.
|