Leven
Ik opende de deur en stapte in de sneeuw. Er was veel gevallen en ik zakte er onmiddellijk tot mijn knieën in weg. Toen ik enkele passen naar voren deed, stuitte ik op een gigantische berg sneeuw. Ik lachte, voelde de kou niet en liet me naar voren vallen. De sneeuw was nu overal rondom me, boven, onder en van opzij. Overal was het wit, nat en koud. Het was prachtig. Ik kon zwemmen in de sneeuw en hoefde me niet te bekommeren om dingen als onderkoeling en ademhaling. De sneeuw en ik werden één, ik verdween in de sneeuw die me met open armen ontving. De vrijheid en het geluk explodeerden als emoties in me en hun kracht breidde zich snel uit. Ik was de sneeuw, die zich over het hele land had verspreid. Ik was wit en zuiver en het meest van al was ik gelukkig.
“En leefde je toen?”
Ik knikte.
“Maar je haalde geen adem?”
“Moet je adem halen om te kunnen leven?”
“Dat is inderdaad een van de meest essentiële dingen, ja.”
“Ik haalde geen adem.”
“Dus je leefde niet?”
“Ik leefde meer dan dat ik nu doe.”
“Droomde je dan?”
“Ik leefde en was gelukkig.”
Ik stond in de tuin en voelde me opgesloten. Er was iets op komst, een gevaar dat ik niet kon definiëren. Ik moest hier weg, als ik zou blijven, zou dat het einde betekenen. Hoewel ik niet precies wist hoe dat einde tot stand zou komen, was het voor mij duidelijk dat ik moest vluchten. Daarom spreidde ik mijn armen en sprong omhoog. Ik gooide mijn lichaam naar voren, bewoog mijn armen als een vogel en mijn onderbenen op en neer. Al snel won ik aan hoogte en vloog ik over het huis heen. Het was niet zo gemakkelijk, maar toen ik eenmaal doorhad hoe het werkte, was het geweldig. Ik kon vliegen door de lucht en hoefde me niet te bekommeren om dingen als zwaartekracht en hoogtevrees. De lucht rondom me nam me op en ik voelde mezelf oplossen in de lucht. Ik kon nog wel zien, onder me waren huizen, auto’s en weilanden, maar ik was me niet meer bewust van mijn lichaam. Ik was de lucht en voelde me licht en vredig. Maar het meest van al voelde ik me gelukkig.
“Je werd opgenomen in de lucht?”
Ik knikte.
“Maar je kon nog wel zien en voelen?”
“Mijn zintuigen werkten prima.”
“Je weet toch wel dat geen mens ooit op die manier heeft gevlogen?”
“Ik vloog.”
“Was het dan een droom?”
“Ik was wakker en gelukkig.”
Ik lag in mijn bed. Mijn ogen waren gesloten, maar ik was wel wakker. Toen ik mijn ogen opende, merkte ik dat ik nog steeds niets kon zien, het was pikkedonker. Ik was helemaal alleen met mijn gedachtes en gevoelens. De dekens en mijn kussen voelde ik niet meer, mijn lichaam deed niet meer mee. Ik wist niet eens of het er nog wel was en of ik me nog in dat lichaam bevond. Voordat ik er verder over na kon denken, voelde ik hoe ik omhoog zweefde. Ongeveer een meter boven mijn bed bleef ik hangen. Hoewel het donker nog even zwart was als even daarvoor, besefte ik toch dat mijn lichaam zich ergens daar beneden moest bevinden. Blijkbaar was ik nog niet volledig de relatie met mijn lichaam kwijt. Ergens vond ik dat ontzettend jammer, want ik wilde vrij zijn en dat kon niet als ik een band met het lichaam had. Het lichaam was enkel een last, een gevangenis die, als je het niet goed onderhield, volledig ophield met functioneren. In tegenstelling tot de ziel en de geest, was het lichaam namelijk sterfelijk en die beperking was te erg voor mij. Mijn lichaam had me altijd dwars gezeten, het had me eeuwig in de weg gezeten en ik had het gehaat. Nu was ik eruit bevrijd, ik voelde hoe ik verder omhoog zweefde en elk contact met het lichaam verloor. Eindelijk was ik mezelf, eindelijk was ik vrij. Ik voelde me gelukkig.
“Je lichaam is een beperking voor je?”
Ik knikte.
“Maar je bent eruit bevrijd geweest?”
“De mooiste periode uit mijn leven.”
“En het was geen droom?”
“Het was mijn bevrijding, eindelijk mocht ik leven.”
“Gewoonlijk beschrijven mensen de bevrijding uit hun lichaam eerder als de dood, niet als het leven.”
“Heb je een lichaam nodig om te leven?”
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|