De winkel staat er verloren bij, scheef tussen alle rechte trotse grachtenpanden. Het uithangbord toont vage letters die ik niet kan lezen, een krullerige L is het restant van een lang vergeten naam. Ik moet nog brood halen en beleg voor het ontbijt morgen, het geld wat ik van mijn moeder heb meegekregen plakt vettig in mijn hand. Ik zweet; en zo warm is het niet. Ik vraag me af of ik bang ben en schud dan demonstratief nee, als om mezelf te overtuigen. Ik dwing mezelf om naar binnen te gaan, die verstofte deur open te duwen waarvan ik van tevoren al weet dat hij kraakt. Ik stap over de drempel.
Ik had verwacht dat de winkel leeg zou zijn, maar hij krioelt van de mensen. Oude mannen staan vertwijfeld met tubes zalf in hun hand, vrouwen van middelbare leeftijd wegen potjes en flesjes in hun handen af. Voor de kassa staat een eindeloze rij. Er schalt liftmuziek uit luidsprekers in elke hoek, de schappen zijn gevuld met kleurige producten en merknamen. Het duizelt me. Langzaam schuifel ik over de gladde tegels en sluit aan in de rij, wat ik zoek kan ik toch niet in mijn eentje vinden. Ik kijk naar de man voor me, die zijn hand stevig om de pols van een jong meisje heeft gesloten, ik gok dat het zijn kleindochter is. Ze is mooi. Ze heeft sproeten. Ik voel de jaloezie in me opwellen, een hete natte brok in mijn buik en als ik niet oppas stijgt hij naar mijn hoofd als priklimonade, dus ik wend me af en kijk naar de man. Hij heeft rimpels in zijn nek en hals, het vel vouwt zich genadig om zijn herinneringen heen. Er groeit haar uit zijn oren. In zijn hand heeft hij een knijpfles waar shampoo in lijkt te zitten, ik buig mijn hoofd opzij om het etiket te lezen. ‘Brilliance, voor de futloze en slappe ziel.’ Met een betrapt gevoel kijk ik weg, wat geeft mij het recht om in het leven van deze man te duiken, me af te vragen hoe zijn ziel is verslapt en verfutloost? We komen hier allemaal anoniem, we hebben een stilzwijgende afspraak dat we elkaar zullen laten, niet zullen veroordelen. De rij schuift stukje bij beetje op, een jongen met de littekens van puisten nog op zijn wangen en voorhoofd rekent af en draait zich nog even om naar het meisje met sproeten, kijkt naar haar. Niet naar mij. Hij struikelt bijna over zijn eigen schoenen en bloost, verlaat met gepaste haast de winkel. Ik zucht en sluit mijn vingers vaster om mijn muntgeld. Terwijl de man voor me zenuwachtig naar zijn portemonnee zoekt, knokige botten omhelsd door een oudemannenbroek, hoofd lichtelijk naar beneden gebogen, gaat zijn kleindochter op haar tenen staan. Ze wenkt de man achter de toonbank en ik hoor duidelijk wat ze fluistert: ‘Heeft u nog een tube zelfvertrouwen voor me? Ik betaal volgende keer wel. Alstublieft?’ Onverbiddelijk schudt hij van nee, regels zijn regels; en ik zie hoe ze haar tranen probeert in te houden. De winkel uitgesleurd wordt aan haar pols door de man met de futloze ziel.
Ik leun tegen de toonbank aan, mijn voorhoofd nat van het zweet. Ik wil hier weg. De kassier kijkt naar me met gefronste wenkbrauwen, ongeduldige blik, ‘Kan ik u helpen?’ Ik verhef mijn stem een beetje, hij breekt, sterft tussen de liftmuziek en mompelende stemmen. ‘Heeft u misschien wat lijm voor een gebroken hart?’. De kassier zucht en ik zie dat er dagelijks honderden meisje hier komen met hetzelfde verzoek, dat zijn rug moe is van het bukken. ‘Supersterk?’ vraagt hij, een tikje ironisch, ‘Doe maar.’ antwoord ik verlegen, de blos trekt van mijn sleutelbeenderen naar mijn wangen, mijn wipneus. Met een klap zet hij de lijm voor me neer, ‘Drie euro vijftig alsjeblieft.’ Ik betaal en realiseer me buiten pas dat ik nu niet meer genoeg heb voor wat brood en hagelslag.
__________________
Sorry I couldn't read your mind.
|