wisselwerking tussen levende elementen (planten, dieren) en niet-levende elmeten (grond, bodem, water). deze samenhanging in een bepaalde ruimte heet een ecosysteem.
op de hoger gelegen niet te droge gronden werden akkers (=essen) aangelegd. op grote dekzandruggen en op flanken van stuwwallen zijn de essen meestal groot en liggen rondom of aan de rand van een esdorp. in gebieden met kleine dekzandruggen zijn de essen klein en is de bebouwing meer verspreid. omdat de essen en oude wegen zijn aangepast aan het relief, hebben ze gebogen vormen.
in de laagten van het landschap lagen onbemeste graslanden, de zgn groengronden. hier werd vee geweid en ook hooi gewonnen voor de wintervoeding. de verkaveling is er strook vormig.
verder heide, stuifzand, naaldbos.
na 1950 is de landbouw steeds meer gericht op export. de schaalvergroting leidt tot een sterke aanpassing van het zandlandschap. op veel plaatsen worden bij ruilverkavelingen de percelen vergroot, houtwallen opgeruimd, beken rechtgetrokken en hoogteverschillen weggewerkt. zo ontstaat een modern landbouwlandschap met steeds minder variatie en echte natuur. na 1980 is dat veranderd, natuurontwikkeling en vergroting van diversiteit krijgen meer aandacht.
zoiets

?