Hoi,
Opgave:
In een thermosfles met een warmtecapaciteit van 160 J/K bevindt zich water van 20 °C. Hierin brengen we 40 gram ijs van - 5 °C.
Neem aan dat er geen warmtecontact is met de omgeving. Het blijkt dat de eindtemperatuur 3 °C is.
Bereken hoeveel water er in de thermosfles zat.
Antwoord:
Warmte wordt afgestaan door de thermosfles en het water:
Thermosfles:
Q = C ΔT = 160 17
= 2720 J
Water:
Q=m c ΔT = m 4,18103 17 J
Warmte wordt opgenomen door het ijs:
Van -5 °C naar 0 °C:
Q = m c Δt = 40 2,2 5 = 440 J
Smelten:
Q = 40 330 = 13360 J
Van 0 °C naar 3 °C:
Q = m c Δt = 40 4,18 3 = 502 J
Samen: 14302 J
Qop = Qaf
dus
14302 = 2720 + m 4,18103 17
m = 0,16 kg.
---
Ik snap alles, alleen dat verhaal van het smelten niet. Hoe komen ze aan die 330? Die 40 is het gewicht en die 330? soortelijke warmte? Waar halen ze dat vandaan. Ik vat dat niet echt.
Kan iemand mij helpen?
|