|
Kristola zat op haar drievoet in de tempel, als altijd gehuld in kostbare gewaden. Dit was haar huis: de witte muren, die als onschendbaar in de grond staan, het glanzende marmer, de geur van religie en mysterie, de dampen van heilige kruiden, niets van dat alles was nog weg te denken uit haar leven. Heerlijk vond ze het om binnen te zitten in het huis van Apollo, evenals het haar goed deed om te vertoeven onder de zon, door zijn wagen voortgetrokken. Ze leefde op haar eigen manier, was rijk en bedrukt op een wijze die anderen zich moeilijk konden voorstellen. Rijk vanwege de rust in haar hoofd en hart, bedrukt door het onheil dat ze zag opdoemen boven de steden van haar vaderland. De zorgen van een priesteres, de lasten van een waarzegster. Want zij was de Pythia, de trouwste van alle dienaren van de Zonnegod.
De plek waar ze nu zat, werd over het algemeen aangeduid als ‘de grot’. Het was de kern van heiligheid binnen de tempel, die op zijn beurt het religieuze centrum vormde van heel Delphi. Bedwelmende gassen stegen op uit de grond.
Vandaag was het weer zover; de zevende dag van de maand, orakeldag. Kristola had al zoveel van deze dagen meegemaakt, maar vandaag zou geen routine zijn. Ze kon het ruiken aan de verdovende dampen, voelen aan het tintelen van haar vingers.
De herinnering aan de vorige maand drukte zwaar op haar. Op de dag van de orakels was een oude, rijke man naar haar toe gekomen met een vraag over zijn vrouw, die doodziek was. Hij wilde weten hoe ze genezen zou kunnen worden. Kristola had de vraag gehoord, zich losgemaakt van haar lichaam en haar geest als altijd in de damp laten zoeken naar het antwoord, in de volle overtuiging het van de god te ontvangen. In plaats daarvan zag ze in een flits hordes schreeuwende soldaten, strijdwagens, brandende steden en met wapentuig beladen schepen. Dreunen van katapulten knalden door haar hoofd, voetstappen van duizenden mensen. Het had even geduurd voor ze zichzelf weer enigszins onder controle had en met wat gemompel over de onontkoombaarheid van de dood had ze zich van de man weten te ontdoen. Diep bedroefd was hij weggegaan, maar de beelden in haar hoofd waren blijven hangen, beelden waar ze niet om gevraagd had, die Apollo haar leek te hebben opgedrongen. Maar met welk doel? Wat was haar rol in de oorlog tegen de Perzen? In de oorlog die volgens de geruchten spoedig weer hervat zou worden?
Vandaag zou ze erachter komen. Er zou zeker een legeraanvoerder bij haar komen, daarover bestond geen twijfel. Maar wat nou, als ze weer overstuur zou raken? Als ze geen antwoord zou hebben, op het moment dat het uiterste van haar verlangd werd? Voor de zekerheid besloot ze een antwoord achter de hand te houden. Mocht Apollo haar dan weer zoveel verwarren dat ze geen antwoord had, dan zou ze in elk geval dat nog kunnen gebruiken…
De dag was aangebroken. Mensen kwamen één voor één of in klein groepjes en vroegen om haar oordeel, maar kregen haar niet te zien. Zij wachtten bij de priesters in de wachtkamer, terwijl de oude priesteres zich in de grot liet gaan, de rook om waarheid vroeg en dichtend of mompelend het antwoord gaf. Over het algemeen voelde ze zich zeker van haar uitspraken, soms ook niet, maar dan maakten de priesters er wel iets moois van.
Talloze mensen kwamen voorbij, maar geen legeraanvoerders. Tot, toen het al laat op de dag was, de priesteres een zelfverzekerde mannenstem hoorde. ‘Dareios ligt al lang dood, maar onze vijanden zijn machtiger dan ooit. Onder leiding van Xerxes zullen zij ons spoedig bereiken. Hoe moeten we hun het hoofd bieden?’
Kristola zocht het antwoord, zocht ernaar in heel het universum. Dit was de belangrijkste vraag die ze ooit gehad had. Haar hoofd was gevuld met gassen en de wereld danste voor haar ogen. Gek werd ze van de dingen die aan haar voorbijflitsten; beelden, gedachtes, dingen die niet met woorden te vatten zijn. Knallen en explosies, die ze zich nooit had kunnen voorstellen. Rode strepen doortrokken chaotische taferelen. Maar op de vraag had ze nog steeds geen antwoord en de tijd streek voort. Haar klanten zouden ongeduldig worden, de machtigste klanten die ze ooit gehad had. Langer kon ze hen niet laten wachten. Als vanzelf kwamen ze haar keel uit, de woorden die ze eerder had voorbereid:
‘Nooit lukt het Athena om Zeus gunstig te stemmen, hoe ze ook smeekt en hem bepraat. Luister opnieuw naar mijn woorden die sterk als het ijzer gesmeed zijn: nagenoeg niets van de grond die tot Kekrops' gebied hoort blijft gespaard, reikend zover als de heilige kloof en het dal van Kitharion. Toch schenkt Zeus aan zijn dochter Athena een uitweg: muren van hout, onverwoestbare redding voor u en uw zonen. Wacht niet de aartsvijand af die te paard of te voet naar u toekomt, talloze horden uit Azië…Vlucht en laat ze uw rug zien. Ooit komt de dag dat Atheners de Perzen het hoofd zullen bieden. Salamis, goddelijk land! U brengt dood aan de zonen der vrouwen, of als het graan van Demeter gezaaid wordt, ofwel in de oogsttijd.’
Dankbaar vertrokken de mannen. Ze zuchtte, bad Apollo om vergeving. Ze zou nooit meer dezelfde zijn.
__________________
Romantici rouleren de wereld
|