Café
Er zijn cafés met terrassen. Er zijn ook cafés met terrassen die zelfs op de koudste lentedagen bevolkt worden. Altijd lijken daar dezelfde mensen te zitten, tot je erop gaat letten en merkt dat het alleen dezelfde ‘soort’ mensen zijn. Dat zijn cafés waar telkens dezelfde liedjes en gespreksonderwerpen de revue passeren, waar het enige dat voortdurend verandert het uitzicht op straat is. Alleen de straffe vrieskou van de winter weet de terrasstoelen leeg te jagen.
Café de Bever beschikt over zo’n terras waar ook in de lentemaanden gasten zitten. Het is het enige café in ons dorp. De gelegenheid draagt het predikaat ‘studentencafé’, maar de enige gasten die eruit zien als studenten studeren niet.
Meestal loop ik direct door naar binnen, het warme onthaal van een kop chocolademelk tegemoet. Toen ik hier voor het eerst kwam durfde ik een kop koffie te bestellen. Maar deze hoogmoed werd afgestraft: beledigd door de afschuwelijke drab die ze me toen serveerden ben ik weggegaan. Zonder verder te drinken, zonder te betalen.
Een paar weken later kwam ik met een vriend weer in dat café. De man achter de bar herkende mij en weigerde mij te bedienen. Hij had een rood hoofd en brulde dat ik een dief was. Hij zou zijn café niet laten wegpesten door kruimeldiefjes zoals ik. Enigszins beschaamd gaf ik gaf hem geld voor de koffie die ik nooit gedronken had. De agressie in zijn stem en voorkomen verdween; hij nam het geld in ontvangst en geeuwde. De zaak was afgedaan, ik had mijn welkom afgekocht.
Gisteren nam ik voor het eerst plaats op het terras. Het was fris, de vroege lentezon schuilde achter de kerk en naast mij bestelde iemand een kop chocolademelk. Het was een man van ongeveer dertig jaar, hij had een overall aan en daaroverheen een leren jack. Hij kwam me niet bekend voor; waarschijnlijk iemand van buiten het dorp. De ober kwam ook mijn bestelling opnemen, ik volgde het voorbeeld van de man en bestelde chocolademelk. Met slagroom. Ik kreeg het al snel koud, maar gelukkig liet de dampende mok vol verwarming niet lang op zich wachten. De man naast mij begon na een paar minuten bevreemd om zich heen te kijken, hij was nog steeds niet bediend.
De man die de vorige keer achter de bar stond kwam naar buiten. Hij begon een vurig gesprek met de man in overall.
“Mijnheer, u heeft de vorige keer uw koffie niet betaald. Wij bedienen geen wanbetalers.”
“Dat was geen koffie, dat was waterprut. Veel prut, weinig water.”
De barman begon te schelden. Zijn gezicht zwol aan, bij elke verwensing spuwde hij de overallman in het gezicht. Elke dag verkocht hij tientallen koppen koffie, al jaren lang. Alsof hij dan niet zou weten of zijn koffie wel goed was. Het was kwaliteitskoffie waarvoor betaald moest worden. Verbouwereerd maar vastbesloten verliet de man in overall het terras. Zo goed en kwaad als het kon sloeg ik mijn chocolademelk achterover en liep snel achter de man aan. Ik wilde hem vragen of hij van plan was ooit nog terug te komen.
“Hé jij daar, betalen!”
Of het nu voor hem of mij bestemd was; ik zette het op een lopen.
Laatst gewijzigd op 20-04-2005 om 16:54.
|