Ik weet dat dit vraagstukje heel simpel is, maar ik weet gewoon niet meer hoe het ook alweer in zijn werk ging. De laatste keer dat ik dit soort vraagstukken gemaakt heb is 3-4 jaar geleden, dus ja...
Hier komt ie (niet lachen aub)
Toets voorkennis:
Ilse gooit 24 keer met een dobbelsteen. Zij telt het aantal keren dat zij zes ogen gooit.
Bereken in drie decimalen nauwkeurig de kans dat;
a) zij vijf keer zes ogen gooit
b) het aantal keren dat zij zes ogen gooit gelijk is aan de verwachtingswaarde van het aantal zessen.
Als deze opgaven niet gelukt is, bekijk dan nog eens de paragrafen 5.2 en 5.3 van het deel vwo2.
(Ja heel handig hoor, dat ze je terug verwijzen naar een ander boek. Had de school mij wel dat boek moeten laten bestellen...rot-ROC)
Maar iemand die dit vraagstukje eventjes op kan lossen, dan weet ik zeker dat het weer ergens boven komt drijven bij me