Op een dag sprak een man de mystica Rabi'a al-Adawijja aan en zei tegen haar:'ik heb duizend bewijzen van het bestaan van God gevonden.' zij antwoordde hem kort en goed dat zij er maar 1 had en dat dat voor haar afdoende was.'Welke is dat dan?' vroeg hij. 'Als jij alleen bent in de woestijn en je valt in een put, tot wie wend je je dan?' 'Tot God!' sprak hij. 'Dat bewijs is voor mij voldoende!' Een vreemd antwoord, schijnbaar simpel, bijna simplistisch, dat een rationalistische of athistische geest ongetwijfeld zonder aarzelen zou opvatten als bevestiging van wat hij altijd heeft geloofd en gezegd: 'God, dat is de toevlucht van de berooiden, dat is de hoop als er geen hoop meer is, een troost, een bedenksel dat geruststelt!'
Aan de buitenkant, alleen aan de buitenkant...schijnbaar nopen het onbekende en het leed het verstand een toevlucht te zoeken, een troost. Dit is de logica die ons wordt voorgesteld door het verstand, als het ons aan de uiterste grens van het wezen ziet. De Islamitische traditie zegt precies het tegenovergestelde: de beproevingen van het leven, het verdriet en de confrontatie met de dood van geliefden, bijvoorbeeld, brengen de mensen tot zijn natuurlijkste wezen, tot zijn meest essentiele streven: een besef van zijn beperkingen doet hem de behoefte aan de Onherkenbare hernieuwd gevoelen, een behoefte aan zin. God aanroepen is niet zichzelf troosten, het is de oerstaat hervinden die God voor ons bestemd heeft: de vonk van nederigheid, het besef van broosheid.
(stukje uit het voorwoord van Tariq Ramadans boek "Westerse moslims en de toekomst van de islam")
______________________________
Wat denken jullie hierover?
|