De 4 seizoenen
Jij veegt met je hand door mijn met kristallen versierde haar. Kristallen die de glans in jouw ogen niet kunnen evenaren. Vertwijfeld zoek ik de warmte in je jas op en rillend van de kou, die ons nader tot elkaar brengt, druk ik mijn neus tegen jouw nek.
Plagerig glippen je bevroren handen onder mijn trui, tasten mijn rug af. Een gil kan ik niet onderdrukken, mijn wraak zal zoet zijn. Ik maak mij los uit je greep, duw jouw handen terug en een bal van samengekleefd wit spat uiteen na de aanraking met jouw hoofd.
Ik kon het niet laten. Sorry.
Jouw sneeuwballen waren mis. Steels heb ik je getroost met een klein kusje op je neus en mee naar binnen gelokt. Nu verdrink ik in jouw armen en wrijven wij onze, voetjes tegen elkaar warm.
Mijn grote teddybeer.
Nu de sneeuw gesmolten is en slechts eilandjes van kleverig nat de straatstenen sieren; nu de laatste regendruppels het licht weerkaatsen op de knoppen van de bloemen die spoedig zullen openbarsten; snuiven wij beiden de prille lucht van nieuwe geboorte op. Jij vlecht bloemen in mijn haar, wanneer mijn hoofd in jouw schoot te rusten ligt.
Ik zal spoedig uit mijn keurslijf kruipen, ontwaken uit mijn winterslaap. Het doorzichtig vlies dat een lichte waas over mijn gestel wierp, gedurende de winter, zal breken.
Het hooi en de zaden zweven mee op de frisse wind die tussen ons doorwaait, mijn haar doet oplichten en jou doet niezen. De zon breekt door het ochtenddauw heen, de natte grassprietjes kietelen tegen mijn voetzolen.
Echter, de lente kietelt niet alleen aan mijn voeten, hij kietelt voornamelijk in mijn buik.
Zonnevlekjes dansen door het bladerendek op je gezicht. Dansen zoals ik inwendig dans.
Je laat me schrikken, wanneer je mond zich op mijn bruine buik plaatst en een ontploffing van lucht teweegbrengt. Mijn schaterende lach lijkt je intens gelukkig te maken.
Wanneer de avond valt zullen onze lichamen voor het eerst het bed met elkaar delen. Zich in het broeierige donker te rusten leggen naast elkaar. Sterren tellen. In elkaars ogen.
Zoals de stralen van de zon aan onze naakte huid likken, likt mijn tong langs mijn droge mond. Je met limonade gesuikerde lippen bevochtigen de mijne, een natte tong kriebelt aan mijn gehemelte.
We zullen rollen door het gras, zoals jij in de winter dromend in mijn oren fluisterde. Ik zal lachend onder je tot stilstand komen. Jij zal me gevangen houden in je greep.
Nu de hitte het groen verschroeid heeft, woel ik door je lang geworden haar. Je doopt me in een zee van bladeren, om mij er vervolgens uit te kunnen redden.
Mijn redder. Wat voel jij je nu trots.
In de herfst zijn twijfels ondenkbaar.
En in de herfst zal ik het durven.
Durven zeggen dat ik vier seizoenen lang van je gehouden heb.
---
Alweer een heel tijdje geleden geschreven en ik ga hem niet echt heel erg veranderen ofzo, maar vond het misschien toch wel lief om te plaatsen. Let overigens niet op de sterren. I know, cliché.
|