|
Koud.
Het was koud, erg koud. Het licht van een eenzaam klein lampje scheen recht in zijn gezicht.
De wind sneed in zijn zij.
Zijn ogen branden van het licht, deden pijn.
Het maakte hem niks uit. Regen stroomde over zijn gezicht hij was doorweekt. En in al dat regenwater verstopte hij zijn tranen.
Verdomme.
Hij ademde in, voelde de raspende pijn.
Het stak, scheurde zijn lichaam bijna in tweeën.
Godverdomme.
Ik deed toch wat ik moest doen?
Hij dacht na, zijn geest was opvallend helder. Dat had hij niet verwacht nu zijn lichaam zo’n wrak was. Altijd was hij bezig geweest met trainen, zijn lichaam verbeteren, sterker worden.
Nooit nodig gehad al die training.
En dan was het een keer nodig, en dan gebeurt dit.
Godsamme.
Hij had geen schijn van kans. Maar zij al helemaal niet.
Zes klootzakken.
Zes, jezus wat moest je daar tegen doen?
Hij wist het ook niet.
En toch had hij het geprobeerd.
Sukkel.
Hij probeerde zijn arm op te tillen en naar voren te bewegen. Lukte niet.
Zijn been dan?
Zijn linkerbeen schoof naar links, raakte niks. Hij wist niet of dat nou goed was.
Hij fietste altijd rond deze tijd na het stappen naar huis, Kerklaan in, tweede steeg links, langs het veldje, de bocht om en dan was hij er. Thuis, veilig.
Hij wilde nu ook naar huis, naar zijn moeder. Maar die was nog nooit zo ver weg geweest.
Hij zou het nooit hebben gezien als de riem van een van die klootzakken het licht van een zwak buitenlampje niet had weerkaatst. Welke lul had dat lampje ook opgehangen bij een veldje?
Was die kutlamp er maar nooit geweest, dan lag hij nu in bed.
Het weerkaatste licht was in zijn oog gevallen, hij schrok er van, viel bijna van zijn fiets. Toen zag hij haar. Een levenloze pop, zonder wil om te leven.
Was ik maar nooit naar die lui toe gelopen.
Ze lag op de grond, haar hoofd op haar linker schouder. Ze keek niet.
Ze staarde.
Ze staarde terwijl die klootzakken hun gang gingen.
Hij had weg moeten lopen, niet de held uit moeten hangen.
Deed hij wel.
Briljant succes geworden.
Hij greep één van de jongens om zijn keel, kneep hem dicht.
Hij trainde hierop bij sport, hij had het altijd al goed gekund.
En nu had hij één van de klootzakken te pakken.
Hij was ervan geschrokken hoeveel voldoening het hem gaf om de jongen zijn lucht te ontnemen.
Drie seconden, toen voelde hij geen verweer meer, hij liet los. De jongen gleed langs hem naar de grond en viel met zijn hoofd op de ontblootte buik van het meisje. Die schrok.
De rest ook, ze hadden niet eens iets door gehad , drie volle seconden lang.
Te druk bezig met hun ding.
De jongen lag nog geen twee seconden op de grond,
en er drong iets binnen in de zijkant van zijn ribbenkast, het was koud en vochtig .
Koud, vooral koud.
Hij kon niet zeggen hoe het voelde, hij had nog nooit zoiets gevoeld.
Hij had een maand lang gespaard om dat klote jasje te kunnen kopen, hij had het vanavond voor het eerst aan. En nu zat er een gat in. Godver, hoe komt die daar nou weer? Hij knipperde met zijn ogen.
Sloot zijn ogen even.
Toen hij ze weer open deed was hij onderuit gezakt, hij stond nu op zijn knieën. Voelde niks, helemaal niks.
Vijf paar ogen keken hem aan, één paar staarde nog steeds in het niets.
Vijf paar keken woedend, nee, niet woedend. Meer moordlustig, vol haat.
Hij hoopte dat de paar ogen die eerst zo staarden hem nu ook helder zouden aankijken.
Maar dat deden ze niet, dat paar ogen staarden nog steeds in het duister.
Ze lag nog steeds met haar hoofd over haar linkerschouder, starend in het duister.
De vijf jongens kwamen op hem af, het meisje achterlatend.
Godsamme hoorde zij nu niet heel hard weg te rennen? Dat hoorde toch zo? Ik redde haar toch?
Waarom gaat ze nou niet weg?
Intussen lag hij nu op zijn rug. Hij voelde zich vreemd, warm. Het gat in zijn zij was warm.
Ze grijnsden.
He dit klopt niet, in de films rennen ze altijd meteen weg, waarom nu niet?
Een voet drukte op zijn neus, hij voelde de druk. Hij wilde de voet beetpakken, lukte hem niet hij was verlamd van angst. En de twee jongens die op zijn armen stonden hielpen ook niet mee.
Ik ben dood.
Hij voelde de druk van de voet, en zag de grijns erboven.
Ik ben dood.
Hij zag de voet omhoog gaan. De grijns verdween.
Die grijns veranderde in een strak gezicht.
Hij hoorde de voet komen, hij dacht even dat hij de voet kon horen aankomen, suizen.
Onzin. Belachelijk.
K.O
Het voelde zo lang geleden, het was echter nog maar paar minuten schatte hij.
Ik ben een domme, domme klootzak dacht hij.
Een domme naamloze lul die denkt dat je met hulp nog wel ergens komt.
Godverdomme wat zat ik fout.
Hij huilde geluidloos, rode tranen mengden zich met de regen en stroomden over zijn gezicht.
De tranen kwamen in zijn mond, ze smaakten zout en koperachtig.
Neem het op voor een ander zeggen ze altijd, de domme klootzakken.
Ik nam het voor haar op. Met schitterend resultaat.
De pijn in zijn borst hield op.
Gelukkig.
Hij sloot zijn ogen.
Help altijd een ander dacht hij.
Help altijd een ander, wat een grap.
bovenstaande is mijn grootste angst
|