De tijd van Tobias
Het is nog donker als Tobias ontwaakt uit een diepe slaap. In het schemerlicht van de straatlantaarns zijn nog net de zilvergrijze wijzers van de jarenoude klok in de hoek van de kamer te ontwaarden. Geen aandacht. Enigszins slaapdronken loopt hij naar het raam. Terwijl hij het gordijn een stukje open schuift, klinkt uit een ander deel van het huis een schel geluid. De grond ligt bezaaid met kledingstukken, opruimen was er gisteren ook niet bij. Vanuit zijn ooghoeken ziet hij de posters die daar net als zijn klok, al hangen sinds hij zich kan heugen. In het midden van de kamer staat een tafel die nog van zijn vriend is geweest, Mark. Als een astroïde in de almaar duister wordende leegte van het bestaan hoopte hij daarmee de plek te vullen die de leegte ooit beheerste.
Langzaam schuifelt Tobias naar de deur om te kijken waar het geluid vandaan kwam. Normaal is hij als de dood voor vreemde geluiden, nu laat het hem eigenlijk koud. Plotseling verstijft hij. De vloer van de gang lijkt als een donkere deken van onheil tegemoet te komen, om hem vervolgens te grijpen. Groene vloerbedekking, een rollende bal wordt gestopt door de drempel van de badkamer. Hij rolt terug naar de trap. Het is stil. Alleen het tikken van de klok verraadt dat zijn gehoor nog werkt.
De trap kraakt hevig als hij naar beneden wandelt. Nog redelijk soepel voor iemand die in een extatische bui naar bed ging. Tobias kan zich weinig herinneren van de voorbije avond. Zoals hij zich de laatste tijd steeds minder kan herinneren.
Al jaren woont hij hier. Vroeger is het huis van Joden geweest, die in de oorlog moesten vluchten voor de Duitsers. Sindsdien is er niet al te veel veranderd aan het huis. De ramen tochten, de muur bladdert, het zeil in de keuken kan niet verhullen dat de gaten daaronder steeds groter worden en het servies in de keukenkastjes rinkelt als een stevige hand de versleten deurknoppen vastpakt.
Tobias ziet hoe de glazen en smoezelige soepmokken veranderen. Ieder een nummer, ze glanzen als nooit tevoren. Een euforisch gevoel. 10 voor 7. Of was het tegen? Verward schenkt hij zich een glas water in. Eventjes lijkt het alsof de klok ophoudt met tikken, als Tobias de eerste slok neemt. Het glas op het aanrecht. Het voelt vertrouwd, zoals hij tegen het aanrecht aanstaat. Een hand op het aanrechtblad, de andere in zijn broekzak. Hoe lang is het eigenlijk geleden? Hij probeert na te denken, zijn geheugen is blank en gedachten leeg.
Muziek. Vanuit de kelder klinkt zacht schlagermuziek. Net als toen. De deur staat op een kier. Zijn benen lijken plots onder hem vandaan te worden gehaald. Als in slowmotion valt hij met een donderend geraas achterover. Hij hoort zelf niks, alleen het tikken van de klok. Het ritme van de tikkende klok neemt dat van zijn hart aan. Op het tikken begint Tobias te beven, te schuiven. Hij voelt hoe zijn hoofd zwaarder wordt. Hoewel hij niks hoort weet hij dat de klap niet zachtjes was.
Even lijkt het alsof er bier stroomt langs zijn hoofd. In de hoek wordt licht verstrooid door het kleine Hema-pitje, de gang daar beneden in het aloude huis is verlicht zoals gisteravond. Gedachten gaan terug naar zijn vriend. De steken in zijn buik worden versterkt door de knallende hoofdpijn. Als door een wesp gestoken voelt hij aan zijn linkerarm. Een horloge. Hij heeft er géén. Mark wel. Een paar jaar geleden is Mark overleden. Samen hadden ze veel meegemaakt, eigenlijk waren ze altijd samen. Zoals die ene keer in het café. Een kleine ruzie liep uit op een flinke vechtpartij tussen Mark en een paar opgeschoten Marokkaanse jongeren. Tobias ziet hem weer liggen, op de grond. Neergezakt op de houten vloer van het café. De overeenkomsten tussen die keer in het café en de manier waarop Tobias op de grond ligt zijn te duidelijk. Maar het is tegelijk metafoor voor zijn onvermogen. Hulpeloos en verward.
Jarenlang al loopt Tobias bij een psycholoog. Schizofrenie vertrouwt de deskundige hem toe. Nog steeds gelooft hij het niet. Toch komt het de laatste tijd steeds vaker voor dat hij aanvallen krijgt van volslagen paniek, de wereld staat op die momenten even stil. Net als de tijd. Spiegels heeft Tobias niet. Het boeit hem niet hoe hij er uit ziet, reden ook dat hij geen aandacht besteedt aan zijn uiterlijk.
Mark had één geheim. Er is maar één persoon waarmee hij dat heeft gedeeld. Doorverteld heeft Tobias het nog nooit. Hij is gaan lijken op Mark, beseft hij zich. Het gedeelde verleden dat zij hebben is steeds belangrijker geworden. Hij is gedoemd te leven als parasiet in muurholtes. Hij zal moeten dolen in de kilte van de nacht en verbannen worden als paria. Hij zal zich voelen als een gans in het voederhok, als luis in de fatalistische pels. Hij wil niet zijn zoals dat. Maar wat moet hij? Waar moet hij heen? Daden zijn begaan, voor 50 % verantwoordelijk. De daden leiden tot verdoemenis. Tot verbanning. Hij kan strijden, maar verliest. Kan smeken, maar wordt niet verhoord. Tobias besluit zich er bij neer te leggen. Het is gedaan. De laatste krachten zijn uit de tempel van zijn ziel verdreven, als de duisternis van de nacht bij het ontwaken van de dag.
Met het heengaan van Mark is Tobias zelf ook een beetje doodgegaan. Nu hij hier zo ligt ziet hij de climax, het laatste puzzelstuk in de puzzel van de schijnwereld. Hij is veranderd in Mark. Maar dat kan toch eigenlijk niet? Tobias is zich zelf niet, of misschien al die jaren niet geweest? Uiteindelijk; zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
Laatst gewijzigd op 27-12-2005 om 14:03.
|