"Ik HAAT je!" brulde Wat-ben-ik,
had lief met heel mijn hart
dat barstte, nog niet rijpe meisjeseigen
mannen die naar harde knobbels hijgen
liefkoos die Wie-ik? niet kan krijgen
want;
Het zacht komt later, eerst het zuur
de harde woorden, hoge muur
"Je bent er nooit!" mijn niet bestaande
afzet tegen alles gaandeweg
wat minder vormend, lieflijkheid
en toen een liefste.
Die-ik-ben, die heeft geen spijt.
|