Ik zal je de aantekening geven die mijn lerares engels er vroeger erin gedrild heeft

. Dat stuk over bijwoorden is misschien niet relevant, maar wel een leuke aanvulling op je kennis.
Woordvolgorde
1. onderwerp
2. persoonsvorm
3. rest van het gezegde
4. meewerkend voorwerp
5. lijdend voorwerp
6. bepalingen (PTT: Plaats, Tijd, Troep (overig))
example: "ik heb hem gisteren in de bioscoop gezien" = "I saw him at the cinema yesterday"
Let op: bij vraagzinnen draai je 1 en 2 meestal om (onderwerp/persoonsvorm)
Let op: bijwoorden hebben een vaste eigen plaats. Bijw van tijd/gewoonte (ever, often)
1) één werkwoord ==> ervoor
2) bij vorm van 'to be' ==> erna
3) bij meer werkwoorden ==> na het 1e hulpwerkwoord
examples:
1) she often walks home
2) she's always late
3) I can never sleep before 10