|
De hele dag reden er verhuiswagens af en aan. Het stoorde hem een beetje, hij had zich willen concentreren voor de nacht. Dat er nieuwe buren kwamen, vond hij niet erg. De oude buren waren zo ontzettend saai en vreselijk op zichzelf. De enige keer dat hij ze had gesproken, was toen ze waren komen klagen over geluidsoverlast. “Kunt u er niet voor zorgen dat uw hond niet zoveel jankt?” Hij had niet eens een hond.
Eigenlijk had hij willen uitslapen, daar was nu niet veel van terecht gekomen. Om half acht waren de nieuwe buren al bezig met de badkamer te slopen. Toen hij ’s middags de krant uit de bus wilde halen, was een onbekende man juist bezig een tafel naar binnen te slepen.
“U bent de nieuwe buurman?” De man tegenover hem zag er vriendelijk uit. Hij had een bleek gezicht, maar dat was logisch, aangezien hij al de hele dag met de verhuizing in de weer was. Ze schudden handen en glimlachten beleefd naar elkaar. “Ja, ik ben de nieuwe buurman. Zeg maar Dirk.”
“Rudolf. Aangenaam kennis te maken.”
“Van hetzelfde.” Ze knikten nog eens vriendelijk naar elkaar. Hij pakte de krant en liep terug naar binnen.
Er zat een vlieg op de badkamer. Hij deed een halfslachtige poging om hem te vangen, maar het enige resultaat was dat de vlieg treiterig om zijn hoofd ging vliegen. Zorgvuldig waste hij zijn handen en controleerde zijn nagels. De vakbond was de laatste tijd erg huiverig voor infecties en zond elke maand waarschuwingen uit dat schone nagels ontzettend belangrijk waren. Zou hij ze nog moeten knippen? Hij keek op de klok. Het was kwart voor elf, de avond was pas net begonnen. De opwinding kriebelde in zijn buik en hij besloot dat hij er klaar voor was. In de gang zag hij op de thermometer dat het acht graden was, maar een jas zou hij niet nodig hebben. Hij sloot de voordeur zorgvuldig af en stak de sleutel in zijn broekzak.
De maan was groot en helder. Maar niet zo groot en helder als hij had verwacht. Ongelovig keek hij ernaar. Nee, hij had zich niet vergist. Het was wel degelijk volle maan, alleen was er aan de linkerzijde een klein hapje uit. De schaduw van de aarde. “Een maansverduistering”, kreunde hij. Hij onderdrukte de neiging om te gaan janken, maar kon niet voorkomen dat er een piepend geluid uit zijn mond ontsnapte.
“Maar buurman, hebt u een probleem?” Dirk trok de voordeur naast hem dicht en ontblootte twee puntige tanden. “Is het geen prachtige nacht?”
Verbaasd keek hij zijn nieuwe buurman aan. Dit had hij niet verwacht, dit wierp een geheel nieuw licht op de zaak. “Een prachtige nacht, ja”, gromde hij.
“U moet weten, normaal houd ik niet zo van volle maan. Maar vannacht zal ik er weinig last van hebben, vermoed ik.” Het klonk opvallend vrolijk.
Hij humde wat en keek op zijn horloge. “Ik moet maar weer eens gaan. Het werk wacht.”
“Het werk”, schamperde Dirk. “Ja, het is maar hoe je het noemen wilt.”
Zijn nieuwe buurman, die vanmiddag nog zo aardig leek, irriteerde hem nu mateloos. Hij speelde met de gedachte om hem aan te vallen, om zijn handen rond zijn hoofd te zetten en zijn tanden naar zijn keel te brengen… Nee, het zou te risicovol zijn. De vakbond had er herhaaldelijk op gewezen dat je je slachtoffers niet uit je directe omgeving moest kiezen. Buren en familieleden waren taboe.
Er fietste een meisje de straat in. Dirk en hij keken vol verbazing hoe het meisje, met een van inspanning rood geworden gezicht, over de ongelijkliggende stenen hobbelde. Het geratel van de driewieler klonk helder in de stille nacht. “Die is van mij”, meldde Dirk.
Rudolf keek peinzend naar de dikke beentjes van het meisje en schudde zijn hoofd. Met grote stappen liep hij naar het kind toe. “Wat een mooie fiets heb jij”, zei hij. Hij had het eigenlijk op vriendelijke toon willen zeggen, maar zijn stem klonk rasperig.
“Van papa gekregen”, meldde het meisje trots.
“Mag ik eens kijken?” Hij boog zich voorover, pakte haar schouders vast. De zoete, smakelijke kindergeur bereikte zijn neus en het water liep hem in de mond. Juist toen hij zijn tanden in haar zachte hals wilde zetten, zette het meisje het op een gillen. Normaal had hij er niet zo’n moeite mee om zulk soort geluiden te dempen, maar deze keer schrok hij. Het meisje had twee verontrustend puntige hoektanden. “Jij ook al!”, schreeuwde hij.
“Ik zei toch dat ze van mij was.” Dirk kwam naast hem staan. “Dit is Maria, mijn dochtertje. Maria, zeg eens “hallo” tegen Rudolf.”
“Hallo Rudolf”, herhaalde Maria braaf.
“Hallo Maria.” Hij zuchtte. De maan was inmiddels voor bijna de helft bedekt. Hij voelde de kracht uit zich wegsijpelen. “Ik ben immuun voor scherpe tanden. Vannacht althans.”
“Natuurlijk”, zei Dirk vergoelijkend. “Nou, ik zal maar eens gaan. Maria, heb je honger? Zet je fiets even weg, dan kunnen we gaan.”
“Ja papa.” Het meisje fietste de oprit op.
“Rudolf?”
Hij gromde wat.
“Ik zou het op prijs stellen als je mijn dochter niet meer aanvalt. Ze heeft het zo al moeilijk genoeg, dat begrijp je. En je weet wat er gebeurt als je het toch doet.” Zijn tanden blikkerden in het weinige maanlicht.
Hij slikte. “Is dat een bedreiging?”
“Nee, een waarschuwing.” Dirk keek hem lang aan, maar zijn ogen waren gericht op zijn nek, niet op zijn gezicht. Hij voelde zich ongemakkelijk en wilde zich net omdraaien om maar weer terug naar huis te gaan, toen er opnieuw iemand de straat in kwam. Het was een wat oudere man met een hondje. De verrekijker om zijn nek maakte duidelijk dat hij expres had gewacht met de hond uitlaten tot dit late tijdstip. “Oké, de man is van mij, het hondje voor jou,” siste Dirk in zijn oor.
Hij wilde protesteren, duidelijk maken dat hij zich niet liet afschepen met dat miezerige beestje, maar bedacht dat dit daar misschien niet het goede moment voor was. Dan had hij niet eerst Maria aan moeten vallen. “Goed dan,” grauwde hij.
“Goedenavond!” Dirk lachte breeduit naar de man, die onmiddellijk stil bleef staan.
“Goedenavond, bent u ook aan het genieten van de maansverduistering?” Het hondje snuffelde aan Rudolfs voeten. Nu hij beter keek, zag hij dat het een sappig beestje was. Misschien was hij zo wel beter af, die oude man bestond waarschijnlijk voornamelijk uit bot en vet.
“Jazeker!” Dirk grijnsde breed en vloog op de man af. Zijn tanden boorden zich in de nek van de man, zijn tong kronkelde om bloed te vinden. De man gaf van schrik geen krimp, zijn hoofd viel zielloos achterover. Vol afschuw keek hij toe. Het hondje jankte en rende weg, hij deed geen moeite om het achterna te rennen. De slurpende geluiden bereikten ongewild in zijn oor toen hij zich omdraaide en naar huis liep.
De vlieg zat nog steeds op de badkamer. Gefrustreerd sloeg hij hem tegen de deur. Hij viel op de grond, zijn pootjes kronkelden nog. Zo laten liggen zou zielig zijn, dus pakte hij hem op en stopte hem in zijn mond. Hij had dringend behoefte aan een beetje vers vlees.
De vlieg smaakte walgelijk, vol afschuw spuwde hij hem in de wasbak. Hij waste zijn handen en zorgde ervoor dat het beest de afvoer in verdween.
Nee, vannacht zou hij geen vlees meer eten, het smaakte hem niet. Blijkbaar was er toch een echte, fatsoenlijke volle maan voor nodig. En echte mensen. Misschien was het maar het beste om gewoon naar bed te gaan. Vannacht had hij door die stomme buren ook al niet lang genoeg geslapen. Een goede nachtrust zou wonderen doen.
“Goedemorgen Dirk. Hoe staat het met de verhuizing? Gaat alles goed met Maria?”
“Goedemorgen. Ja hoor, alles gaat goed. Vandaag is de laatste dag dat we iets moeten slopen, dus hierna zul je niet zoveel overlast meer van ons hebben.”
“O, fijn om te horen.”
“Behalve ’s nachts misschien, wij zijn namelijk nogal nachtmensen. Ik hoop dat je daar geen problemen mee hebt?”
“Nee, geen enkel probleem. Dag buurman.”
“Dag buurman.”
|