| 
		
		Het is zeven na te laat in een nacht te stil. Verder over grenzen heen draag ikin mijn hoofd koffers met de geur van verre landen en ik schrijf je ongelezen brieven
 
 
 van toen  je, met slaap tussen wimpers
 en droom,  lag als de rug van een berg.
 Het diep in buik tegen buik
 rommelde, was het licht te fel
 
 en proefde ik de ochtend in mijn mond,
 zuurtjeszoet,  raspte je rauw
 als de tong van een kat
 mijn gehemelte open.
 
 Kringelde je op als sigarettenrook
 in poelen licht glimpten geheimen
 in je ooghoeken, klapten woorden
 open als kauwgombellen
 
 in mijn hoofd spoelden
 vragen weg als regen naar zee
 wanneer je lach wegschoot
 als visjes onder het wateroppervlak,
 
 was ik als getijden
 in de plooien van je rimpels
 streek ik gedachten glad
 over mijn gebruikte huid
 
 plaagde je lettergrepen in porieën
 en vonkte je in zinnen
 als sneeuw boven mij.
 
 De snelweg raasde door mijn keel
 in de welving van mijn stem
 door bruisend bloed, braakte ik
 de stilte uit, zoog en zweeg.
 
 met randjes die krullen, letters te hard in het papier gedrukt, die later op zolder in dozen worden bewaard, geurend naar nostalgie van vergeten dromen waar muizen gaten in bijten.
 
 Je groeit tussen de bladzijden van mijn boek, geheel een eigen leven en is het laatste woord nog niet gelezen. Gaat het ooit anders zijn of is ouder erger? Ik dek de lampenkappen af
 en hoor de zee in kussenslopen.
 
 
 Dit is ode nummer éénoneindig herschreven. Naar aanleiding van de kritiek van Reynaert (waar ik me volledig in kan vinden, bedankt trouwens!)
 
	__________________
	Je moet de kat niet bij de melk zetten. Ik ben de kat, wil jij dan de melk zijn?! |