Bij wijze van welkomsttoespraak, na 2 dagen onvrijwillige ballingschap
De nacht die komt en gaat,
maar immer in alle stilte waakt,
vormt het groteske decor van een leven
zo bevreemdend en obscuur.
Als de vleermuizen en de doodskoppen,
die immer op de dool,
tussen de bedrijven door,
standvastig de aankleding van de kilte vormen.
Het was de vader die de drang was,
waar de moeder de wanhoop omhelsde.
Slechts zo werd geschapen,
toen nog broos en imperfect,
de eenzame nachtdoler.
En met deze onbeduidende woorden heet ik vriend en vijand opnieuw welkom.
Tot het einde.