Je tekent op deze manier een driehoek. De twee touwen samen moeten 125 N in verticale richting optillen. Deze twee touwen tillen dus allebei 125 / 2 = 62.5 Newton in verticale richting. Het touw trekt echter niet recht aan het punt C. Je moet nu alleen nog de kracht berekenen die het touw moet leveren om, wanneer er schuin aan het punt c "trekt" de verticale kracht 62.5 Newton is. Dit is misschien het beste uit te leggen door wanneer je aan een slee trekt, je het touw het beste zo horizontaal mogelijk kunt trekken, omdat je anders de slee anders omhoog trekt.Je verdeelt de kracht namelijk onder in een kracht recht naar voren en een kracht omhoog. Wanneer je het touw nu schuin houdt, zal een gedeelte van "de Newtons" proberen de slee omhoog te tillen en verspil je dus energie.
Het lijnstuk BC geeft de resultante kracht weer en de schuine langs het touw de spankracht. Door de lengte van lijnstuk AC uit te rekenen weet je de spankracht op een van de twee touwen.
De lengte van het stukje BC is 62.5, dit is de resultante kracht (in verticale richting) voor het linker koord.
de hoek bij c is 60 graden omdat lijn BC evenwijdig loopt aan de muur (z-hoeken, ik weet niet of je dat gehad hebt?). Je kunt nu met de cosinus de lengte van lijnstuk AC uitrekenen. cos (60) = aanliggende / schuine = 62.5 / AC. AC = 62.5 / cos (60) = 125 Newton (toevallig he

). (je rekenmachine wel op graden zetten, omdat je nu met graden rekent en niet met radialen = met pi). Deze 125 Newton is dus de kracht die het linker touw op punt C uitoefent. Het rechter touw doet dus precies hetzelfde, vanwege de symmetrie.
als je het niet snapt, moet je het gewoon zeggen, dan zal ik proberen het nog een keer uit te leggen