Eigenlijk is dit zo'n gedicht waarvan ik sommige stukjes heel leuk vind, maar de rest van het gedicht niet zo. Waarvan je eigenlijk de mooiste stukjes zou moeten nemen en daar een nieuw gedicht over zou moeten schrijven (maar eerlijk gezegd lukt dat mij nooit echt, stom genoeg).
Ik vind het deel van 'de zee in tweeën spleet' (en ik ben met Etmakas wat betreft zee/zeeën) leuk, het 'ja en amen' en de gedachte van op je tong bijten (wat ik zeg zul je proeven - hoewel die regel me weer niet zoveel doet). Oh, en de titel vind ik leuk.
Met de tweede strofe heb ik eigenlijk helemaal niets. Hooguit de laatste regel, maar met:
'ja, dat kwam uit een boek
– dat is wat je nu weet –'
Krijg ik teveel het gevoel dat je wilt benadruken dat dat van die zee natuurlijk uit de bijbel kwam. Ik vind dat je teveel wilt verklaren, zo van 'ja misschien vinden mensen dit gek, dus ik zeg dat het uit een boek kwam', alsof je nog even 'doormelkt' op je eerdere vondst van zee in tweeën.
Eigenlijk zou ik je gedicht zó doen:
Citaat:
Kijk naar mij zoals je naar je vader keek
toen hij je voor het eerst vertelde
dat hij de zee in tweeën spleet
van mij krijg je geen genoeg
smaak is een kwestie van beamen,
knikken, ja en amen,
op alles wat ik je vertel.
|
En: verder een goed gedicht.