Bij zwakke werkwoorden krijg je de volgende uitgangen: -te bij ich en er/sie/es, -test bij du, -ten bij wir, het meervoud sie en de beleefdheidsvorm Sie en -tet bij ihr. Bij een stam die eindigt op d of t komt er voor de uitgang een extra e te staan. Bij sterke werkwoorden krijg je bij een stam die eindigt op d of t de volgende uitgangen: -e bij ich en er/sie/es, -(e)st bij du, -en bij wir, het meervoud sie en de beelefdheidsvorm Sie en -et bij ihr. Bij sterke werkwoorden waarbij de stam niet eindigt op d of t krijg je de volgende uitgangen: -st bij du, -en bij wir, het meervoud sie en de beelefdheidsvorm Sie en -t bij ihr. Bij ich en er/sie/es komt geen uitgang. Als je voor de verleden tijd van sein uitgaat van de stam war- krijg je dezelfde uitgangen als bij een sterk werkwoord waarbij de stam niet eindigt op d of t. Als je voor de verleden tijd van haben uitgaat van de stam hat- krijg je dezelfde uitgangen als bij een zwak werkwoord. Als je voor de verleden tijd van werden uitgaat van de stam wurd- krijg je dezelfde uitgangen als bij een sterk werkwoord waarbij de stam eindigt op d of t. De modale werkwoorden krijgen achter de stam dezelfde uitgangen als bij een zwak werkwoord. De umlaut in de stam vervalt daarbij. Bij mögen kun je uitgaan van de stam moch-.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|