Hallo,
Ik ben momenteel aan het oefenen voor wiskunde en heb om die reden twee extra oefeningen gemaakt. Van die oefeningen weet ik jammer genoeg de oplossing niet. (Als je zelf nog oefeningen hebt, met oplossing bij, hoor ik het graag!)
Mijn logisch verstand, zegt dat de oefeningen juist zijn. Maar voor de zekerheid... doe ik een oproep aan jou, om het eens na te kijken.
De eerste oefeningen:
"Jan stort op 1 juli 1999 een bedrag van € 10 000 en op 1 juli 2003 stort hij nogmaals een bedrag van € 2000 op diezelfde rekening. Zijn vriend Jef begint te sparen vanaf 1 januari 2000 en stort elke semester eenzelfde bedrag T. Jef beweert dat hij op 1 juli 2008, na zijn laatste storting, evenveel op zijn rekening zal hebben als zijn vriend Jan op datzelfde tijdstip. De jaarlijkse rente is 5%. Bereken het bedrag T dat Jef elke semester stort."
Eerst ben ik gaan rekenen wat Jan zou moeten hebben. Van 1999 tot 2003 spaart hij volgens mij:
Op die moment stort hij 2000 euro, en dat bedrag wordt is uitgezet over 5 jaar. Dus:

in 2008.
Als ik dan redeneer voor Jef, dan moet de som van de meetkundige rij van hem gelijk zijn aan die 18065. Dus
Als x komt ik dan uit op 934,41 euro.
"Miriam kan een auto (waarde € 15 000) leasen aan € 300 per maand. (jaarlijkse rente 8%) Hoe lang mag ze de auto maximaal leasen om niet boven de waarde van een effectieve aankoopt te gaan? ze doet de eerste aflossing bij ingebruikname."
Als ik dat dan uitwerk naar n, met logaritmen, kom ik op 28,21 maanden.
Right? Bedankt!