Ik geef je een voorbeeld van mijn poezie analyse ,
Ik doe havo thuisstudie en had er een 8 voor en ik moest er 5 doen
Gedicht 1 Een Dorp – Paul van Ostaijen
Een vleermuis aan de nacht
hangt niet uw adem aan een vreemde adem
zo gij dit beseft het dorp
en de mensen nacht'lik huis aan huis
één licht -wellicht bij de pastoor-
en langs uw weg een late koe
In de wig van weg en stroom
is van de leegte zo het dorp
alsof 't een boot was die maar voor korte tijd
op anker ligt
Om het staketsel kletst
het donkere water
gemeten
en vreemder dan een moorden zonder gil
Gij weet dat er geen gelaat is
waar gij binnen kunt
als in uw huis
En gij stoot overal der dingen oppervlak
een spiegel van uw eenzaamheid
een teller van uw korte reis
Poëzieanalyse.
Het begint met een beeld, een unheimisch beeld, dat geladen is met dood en angst: 'een vleermuis aan de nacht' en dan vervolgt de dichter zonder overgang: 'hangt niet uw adem aan een vreemde adem / zo ge dit beseft het dorp'.
Wat beseft ge? Het dorp zoals het geschetst wordt. Hangt niet uw adem aan een vreemde adem, zoals een vleermuis aan de nacht lijkt te hangen, als ge dit beseft: het dorp 'en de mensen nacht'lijk huis aan huis / één licht -wellicht bij de pastoor / en langs uw weg een late koe'
Het begint met een beeld, een unheimisch beeld, dat geladen is met dood en angst: 'een vleermuis aan de nacht' en dan vervolgt de dichter zonder overgang: 'hangt niet uw adem aan een vreemde adem / zo ge dit beseft het dorp'.
Wat beseft ge? Het dorp zoals het geschetst wordt. Hangt niet uw adem aan een vreemde adem, zoals een vleermuis aan de nacht lijkt te hangen, als ge dit beseft: het dorp 'en de mensen nacht'lijk huis aan huis / één licht -wellicht bij de pastoor / en langs uw weg een late koe'. De weg komt bij een rivier, steekt de rivier misschien over, maar er is een plek waar weg en rivier samenkomen. Het lijkt alsof de verzameling donkere huizen even voor anker liggen en straks, misschien in het donker zullen vertrekken. 'In de wig van weg en stroom / is van de leegte zo het dorp / alsof 't een boot was die maar voor korte tijd / op anker ligt'. De wandelaar staat bij de punt van de wig en kijkt naar het donkere water dat klotst tegen het hout: pets, klots, in een eigenzinnige regelmaat. De dichter laat het horen in de gekozen klanken: 'Om het staketsel kletst / het donkere water / gemeten / en vreemder dan een moorden zonder gil'. Het water is gemeten, er staat een peilstok in het water. Maar er wordt nog iets gemeten: de onverbiddellijk doorgaande tijd. De wandelaar voelt zich verlaten en eenzaam. De reis word een raadselachtige reis maar waar naartoe ?