Assonantie is dat de klinkers hetzelfde klinken. Dus dingen als: aa, ui, oo, oe, i(e), ei. Bijvoorbeeld in een zin als: 'de aap slaapt met een banaan in zijn hand. Of: ik slik dit niet.
Alliteratie is hetzelfde, maar dan met medeklinkers, bijvoorbeeld l, k, d, g, h enzovoort. Dus dan heb je dingen als de den droomt over dennenappels.
En ik weet niet wat je verder moet weten aan rijm? Moet je bijvoorbeeld weten wat volrijm is? Wat rijk rijm is? Mannelijk, vrouwelijk of slepend rijm? Binnenrijm, eindrijm? Of juist dingen als omarmend rijm? Dat gaat namelijk allemaal over andere dingen, respectievelijk de soort woorden die rijmen, de plaats van rijmwoorden in een regel en de positie van rijmende regels t.o.v. elkaar.
Edit: overigens zie ik assonantie en alliteratie niet heel sterk/veel in dat gedicht naar voren komen, als ik het zo lees. Volgens mij maakt de schrijver daar niet echt of niet echt bewust gebruik van. Maar bijvoorbeeld in de laatste strofe vind je zowel sterk alliteratie als assonantie terug.
__________________
(...) en ik hou zo van verlangen en ik hou zo van alleen zijn en ik hou zo van het denken dat het zou kunnen als het kon. - Tjitske Jansen
|